Zoals u afgelopen jaar hebt mogen ervaren is het landschap van zorg en ondersteuning vanaf 1 januari 2015  erg veranderd. Het is verdeeld over vier wetten: de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet. Omdat deze wetten een samenhangend geheel vormen, is afbakening ten opzichte van elkaar een essentiële voorwaarde om afwenteling en onduidelijkheid te voorkomen.

Jeugd-GGZ

De jeugd-GGZ biedt hulp aan kinderen en jongeren met een psychische aandoening die zo ernstig is dat hun ontwikkeling wordt bedreigd. Deze valt vanaf 1 januari 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De zorg werd zo krap ingekocht dat het zorgalarm in de jeugd-GGZ in mei 2015 al luid loeide.

Instellingen zaten aan hun maximum: de budgetten waren op, kinderen werden naar huis gestuurd. Van het PGB waarmee ouders nog wel zorg konden inkopen hadden vele gemeenten geen kaas gegeten. De kinderombudsman constateerde in zijn rapportages tot twee keer toe dat kinderen verstoken bleven van passende zorg.

De toegang tot de zorg was van erbarmelijke kwaliteit. Gemeenten stuurden niet op toegankelijkheid en kwaliteit maar vooral op betaalbaarheid van de jeugdhulp. De generalisten en de medewerkers van de toegang hadden grote moeite op te bepalen welke zorg kinderen met ADHD, Autisme of een zware depressie nodig hadden.

Eerst zelf oplossen

Volgens de plannen in de Jeugdwet moesten ouders met hun kind eerst zelf proberen op eigen kracht oplossingen te vinden. Daarbij werd ook eerst gekeken of de inbreng van welzijnswerk soelaas zou kunnen bieden. Pas als dat allemaal niet lukte waren gemeenten bereid tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening.

Voor kinderen met ADHD, autisme of ernstige psychiatrische problematiek was het kwaad dan vaak al geschied. Deze kinderen geleden verder af of moesten worden opgenomen. Zo werd het motto hoe goedkoper hoe beter al snel goedkoop is duurkoop. De veel gehoorde kreet ‘Eén kind, één regisseur, één plan’ bleek ingewikkelder dan gedacht.

Het doel om de versnippering van de zorg, waar nu nog vaak sprake van is, tegen te gaan is niet bereikt. De versnippering is alleen maar groter geworden.

Het woonplaatsbeginsel – wat bepaalt waar en hoe een kind zorg krijgt – zorgde voor veel ongelijkheid. Het betekende namelijk dat het kind afhankelijk zou worden van het beleid en van het budget van de gemeente waar het woont.

Jantje in gemeente A krijgt hierdoor beter passende zorg dan Marrietje in gemeente B. Dat is een ‘discriminerende en stigmatiserende situatie’. Bovendien is het strijdig met het IVRK dat stelt dat alle kinderen in Nederland gelijke rechten hebben.

Binnen de Jeugdwet werd ook een heel sterk verband gelegd met de Wet Passend Onderwijs. Door zorg en onderwijs te ontschotten zouden er minder jeugdige met diverse problematiek thuis komen te zitten. Maar al snel bleek dat scholen in het basis en voortgezet onderwijs niet ver genoeg waren om (meer) leerlingen met gedrags- en leerproblemen op te nemen. Gevolg: er kwamen meer thuiszitters dan ooit.

Zorgelijk: De voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg
In de nieuwe Jeugdwet is een geheel nieuwe machtiging uithuisplaatsing geïntroduceerd: de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg. Deze machtiging kan worden verleend indien de kinderrechter van oordeel is dat de verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met grote opgroei- of opvoedproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren.
De ernstige belemmering buiten de gesloten jeugdzorg kan slechts door het stellen en naleven van voorwaarden worden afgewend (artikel 6.1.4 Jeugdwet).

De jeugdhulpaanbieder (i.e. de instelling voor gesloten jeugdzorg) ziet erop toe dat de voorwaarden worden nageleefd. Houdt de minderjarige zich niet aan de voorwaarden of blijkt de problematiek toch te zwaar te zijn om buiten de instelling te kunnen behandelen, dan kan de jeugdhulpaanbieder besluiten de minderjarige alsnog op te nemen in de instelling (artikel 6.1.6 Jeugdwet).

Zeer zorgelijk hierbij is dat een rechtelijk toetsing niet vereist is.

Een besluit over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging is immers een besluit over vrijheidsbeneming. Een beslissing over vrijheidsbeneming moet worden genomen door een rechter (artikel 5 EVRM) of een andere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit (artikel 37 sub d IVRK).

Vrijheidsbeneming

Vrijheidsbeneming zonder tussenkomst van de rechter is in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De beslissing om een minderjarige, waarvoor een voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg is verleend, alsnog op te nemen in de instelling voor gesloten jeugdzorg, mag simpelweg niet door de jeugdhulpaanbieder worden genomen.

De jeugdhulpaanbieder is niet onafhankelijk en onpartijdig. Dat de minderjarige achteraf de zaak kan voorleggen aan de kinderrechter doet daar in mijn optiek niets aan af. De vrijheidsbeneming heeft dan immers al plaatsgevonden.

Gelukkig heeft de rechtbank Rotterdam, met haar niet lullen maar poetsen mentaliteit de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp afgewezen omdat het in strijd is met het recht.

Conclusie

Deze visieloze jeugdwet zal in 2016 ongetwijfeld gaan zorgen voor de nodige problemen. Ik voorspel een zeer roerig en bewogen jeugdzorgjaar.

Desiree van Doremalen

Desiree van Doremalen

Desiree van Doremalen | Juridisch adviseur | Ouderplatform Rijnmond | vaste columnist op woensdag 1x per maand (01-2015 tm 04-2016)

5 Reacties

  1. 17 januari 2016 at 00:45

    Als het dossier en/of rapporten niet kloppen, dien dan met je advocaat een klacht in.
    Je hebt daarvoor bruikbaar bewijs nodig, om je klacht gegrond verklaard te krijgen.
    Vraag via je advocaat een N.I.F.P. onderzoek aan. Dat moet via de rechter.
    Laat in de aanvraag duidelijk blijken dat je dit onderzoek vraagt in belang van je kind.
    Doe dit buiten de voogd om. Jeugdzorg wil dit onderzoek niet.
    Regel nog 2 onderzoeken. Doe dit zonder dat de g.voogd of rechter op de hoogte is. Doe het wel in overleg met je advocaat en betrouwbare familie.
    Hierdoor heb je straks 3x een onafhankelijk Sociaal Pedagogisch onderzoek met IQ testen.
    Maak een eigen plan van Aanpak.
    Maak een plan zoals jij je kinderen thuis wil opvoeden. Wat wil je regelen, welke doelen wil je behalen, wat heb je nodig enz.
    Laat je advocaat contact opnemen met Alexander Barendsen van Defence for Children-ECPAT is gevestigd in het Nederlands Kinderrechtenhuis.
    Maak geen contact met je gezinsvoogd zolang je niet lekker in je vel zit. Laat alles via je advocaat lopen en/of laat je advocaat bemiddelen bij elk gesprek.
    Blijf rustig! Zwijg! Ga niet schelden!
    Wees niet opstandig en doe niet vervelend.
    Wees vriendelijk, werk mee, lach vriendelijk. Wees een goede en brave ouder.
    Als je voor de strijd kiest, wordt het een lange strijd, die je niet kunt winnen.
    Neem alle gesprekken op!
    Daag hem/haar uit om fouten te maken.
    Als de g.voogd met verkeerde informatie komt, laat dat dan corrigeren. De g.voogd is verplicht om zich te houden aan eerlijke feiten.
    De g.voogd zal zeggen dat ze dat niet corrigeren, maar dat zijn ze verplicht. Zie andere info hierover.
    Bespreek geen dingen over de telefoon.
    Sta erop dat je alles schriftelijk of per mail krijgt met de naam van de g.voogd eronder.
    Geef jeugdzorg niet de kans om je zwart te maken, doordat je fouten maakt of uit je slof schiet.
    veel baad gehad bij:
    Kinderrechten & jeugdzorg | Defence for Children – ECPAT Nederland
    de onderzoeken van N.I.F.P
    onderzoek C.C.E
    Het vliercentrum Familie / vrienden
    een hele goede advocaat die echt achter je staat. Die verder wil kijken en het niet alleen maar voor het geld doet.
    Die echt de strijd tegen de macht van jeugdzorg wil winne
    gekregen van defence for children van alexandra barendsen
    Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft in meerdere zaken gesteld dat bij de besluitvorming rond een uithuisplaatsing altijd moet worden meegewogen waar het kind heen gaat, of het daar geschikte zorg krijgt en welke impact het weghalen uit de gezinssituatie zal hebben. Een uithuisplaatsing moet immers een toegevoegde waarde hebben ten opzichte van het verblijf thuis. Dat vloeit ondermeer voort uit art. 8 EVRM. Een ander belangrijk aspect daarbij betreft de hulp aan de ouders. Wil een ondertoezichtstelling met of zonder uithuisplaatsing echt het karakter hebben van een tijdelijke maatregel, dan zullen naast het kind, de betreffende ouders hulp en steun dienen te krijgen om hun pedagogische capaciteiten te vergroten. De rechtspraak van het EHRM is op dit punt bijzonder helder: ‘de overheid is verplicht de ouders advies Primaire doelstelling moet zijn het kind en de ouders op een zodanige manier hulp en zorg te bieden dat het gezin weer op eigen kracht kan opvoeden. Dit volgt behalve uit de rechtspraak van het ERHM ook uit nationale wetgeving. Volgens art. 1:257 BW dient immers hulp en steun geboden te worden aan het kind en aan de ouder, teneinde de bedreiging van zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden. Daarnaast moet de hulp en steun erop gericht zijn de familieband zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk zelfs te bevorderen het aanbieden van de gewenste zorg primair aan het kind, maar daarnaast ook aan het gezin moet zoveel mogelijk en adequaat worden opgepakt. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan kan dat een schending opleveren van het aan art. 8 EVRM ontleende herenigingsbeginsel (Asser/de Boer 2010, nr. 842 en meer specifiek EHRM 19-09-2000, nr. 40031/98, pag. 441 (Gnahoré vs France).
    ______________________ einde citaat ___
    LEZEN
    Leiden, 17 oktober 2012.
    Aan de leden van de Eerste Kamer.
    Bij uw Kamer is aanhangig het wetsontwerp 32 015 Herziening maatregelen van Kinderbescherming. Het ontwerp strekt tot verruiming van de mogelijkheid van ondertoezichtstelling en van uithuisplaatsing (OTS resp. UHP) en van ontheffing/ontzetting (“gezagsbeëindiging”). De Raad van State heeft destijds negatief geadviseerd over het wetsontwerp. Volgens de Raad van State kan aan verruiming vooralsnog niet worden gedacht zolang de professionaliteit in de gezinsvoogdij zo gebrekkig is en de maatregel van ondertoezichtstelling zo ondoeltreffend. Ondanks dit negatieve oordeel over de Jeugdzorg is het wetsontwerp bij de Tweede Kamer ingediend en inmiddels aangenomen. Thans ligt het dus ter behandeling bij uwKamer. Uw Kamer heeft reeds een voorlopig verslag [1] uitgebracht en op 27 juli 2012 verscheen – na meer dan een jaar wachten – de Memorie van Antwoord van de staatssecretaris. [2] Het ontwerp behelst een verdergaande aantasting van de integriteit van het ouderschap (instrumentele aspecten), terwijl daadwerkelijke rechtsbescherming in de praktijk nauwelijks betekenis heeft. De Raad van State heeft destijds negatief geadviseerd over het wetsontwerp. Desondanks is het bij de Tweede Kamer ingediend en inmiddels aangenomen. Om meerdere redenen is het belangrijk dat Uw Kamer het ontwerp afwijst. Hieronder lichten wij dit standpunt toe. Daarbij beperken wij ons tot de twee hiervoor genoemde aspecten: instrumentele aspecten (ingrijpen in de integriteit van het ouderschap, hoofdstuk 1) en rechtswaarborgen / rechtsbescherming (hoofdstuk 2). Tot slot wordt in een methodologische beschouwing gepleit voor versterking van het legaliteitsbeginsel door materiële toetsing, waarmee het Jeugdrecht gesaneerd zou kunnen worden (hoofdstuk 3).
    1. Instrumentele aspecten: Ingrijpen in de Integriteit van het ouderschap
    a. Directe ontzetting
    In het wetsontwerp worden OTS en ontzetting uit het ouderlijk gezag omgekeerd. Waar het kort gezegd op neer komt: als toch niet te verwachten is dat de ouders het met de Raad voor de Kinderbescherming eens zullen worden over “noodzakelijk geachte” hulp dan wordt de ondertoezichtstelling overgeslagen (art. 255 ontwerp) en kan direct het ouderlijk gezag worden “beëindigd” (art. 266 ontwerp).
    b. “Opgroeiondersteuning”
    De Tweede Kamer introduceerde bij amendement [3]op het oorspronkelijke wetsontwerp de maatregel van “opgroeiondersteuning” (art. 253z ontwerp). Maar de gestelde “bedreigde” ontwikkeling van het kind hoeft niet meer “ernstig” te zijn. Deze curieuze maatregel, die sterk lijkt op de OTS naar geldend recht maar dan zonder “ernstige” dreiging, wordt dan ook al door sommige auteurs aangeduid met “OTS-light”. De toevoeging “light” is echter misleidend: het gaat niet om een lichte vorm van OTS, maar om lichtere gronden waarop die maatregel van onvrijwillig toezicht en (desnoods gemakkelijk af te dwingen) hulpverlening kan worden opgelegd. Dat is misschien goed om in een vroeg stadium vat te krijgen op echte probleemouders, maar het probleem met het voorstel is dat echte probleemouders pas herkenbaar zijn aan “ernstige” problemen. De integriteit van het ouderschap of, om het met een op het strafrecht geënte term te zeggen, de “presumptie van goed ouderschap” wordt geschonden. Het mensbeeld dat hieraan ten grondslag ligt is dat van de mens alsMangelwesen dat per definitie hulp nodig heeft.
    Inderdaad, volgens het wetsontwerp kan bij elk gezinsprobleem de oplossing ervan de ouders uit handen worden gerukt om het in de bureaucratische handen van een overbelaste gezinsvoogd te leggen. Het geschil dat dan ontstaat over gepaste hulp vormt, als het escaleert, ipso facto mede de formele grond voor een verderstrekkende maatregel. In de Memorie van Toelichting (pag.2) wordt dit beredeneerd met een valse tegenover elkaarstelling van de belangen en de grondrechten van ouders en die van kinderen.
    Er is ondertussen al een praktijk gegroeid waarbij ouders, die bij de Raad voor de Kinderbescherming in het vizier gekomen zijn maar tegen wie uiteindelijk geen maatregel wordt gerekwireerd, “verwezen” worden – zonder enige wettelijke grondslag – naar zogenaamd “vrijwillige” hulpverlening. Verweren ouders zich daartegen, bijvoorbeeld omdat zij geen hulp nodig hebben, omdat zij zelf al hulp hebben ingeschakeld of omdat er geen vertrouwen blijkt te bestaan in de opgedrongen hulp en/of hulpverlener, dan kan dit straks al leiden tot een maatregel van “opgroeiondersteuning” als opstapje naar de beëindiging van het ouderlijk gezag. Het gemak en de vanzelfsprekendheid waarmee de Raad onder het huidig recht buiten zijn bevoegdheden treedt stemt tot nadenken. Raad en Jeugdzorg plegen zich vast te bijten in een casus – is er geen wettelijke grond dan maar zonder wettelijke grond. Als ouders de Raad van zich af weten te schudden is dat altijd ten koste van een enorme langdurige druk op hun gezinsleven en enorme financiële offers die zij moeten brengen om zich adequaat te verweren. Wat dan nog rest is de schade die zij in hun privé-omgeving hebben opgelopen. Een te lichtvaardig optreden van de Raad veroorzaakt ernstige trauma’s bij ouders en kinderen.
    c. Vagere norm
    De thans bestaande, maar al te vage, norm voor OTS, luidende “In zijn zedelijke of geestelijke belangen ernstig bedreigd” wordt vervangen door het nog vagere en volkomen ontoetsbare “in zijn ontwikkeling bedreigd”.
    d. Wat is de meerwaarde van het wetsvoorstel?
    Weijers [4] benadrukt in zijn oratie dat het wettelijk uitgangspunt van kinderbescherming is gebaseerd op het schadebeginsel. Hij waarschuwt voor twee bedenkelijke trends: die van het “perfectionisme” (“in de vorm van pedagogische waardeoordelen”) en die van het “preventionisme” (“het absoluut willen uitsluiten van risico’s”).
    De plicht om kinderen te beschermen tegen mishandeling, verwaarlozing en erger wordt op deze plaats volledig onderschreven. Maar de huidige wetbiedt voldoende instrumenten om die vormen van schade aan het kind tegen te gaan, zelfs in acute noodsituaties, en hier wordt veelvuldig gebruik van gemaakt. Ook naar huidig recht (art. 800 lid 3 Rv) [5]kan de kinderrechter een spoedmachtiging verlenen om een kind “aanstonds” uit huis te plaatsen indien de behandeling van de zaak niet zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige kan worden afgewacht, met binnen twee weken een toetsing door de kinderrechter achteraf. Daar zou het bij moeten blijven. In een klimaat met overmatige aandacht voor fatale incidenten die hebben plaatsgevonden past omzichtigheid bij voorstellen die uitgaan van een even hardnekkig als ongegrond, perfectionistisch enpreventionistisch maakbaarheidsgeloof, die de gronden voor een maatregel nog vager, en de repressie nog intensiever, willen maken dan ze al zijn. Hoe we de wet ook veranderen, ernstige incidenten zullen er helaas blijven. Het meisje van Nulde (2001), Savanna (2004), het Maasmeisje (2006) – geen van deze drama’s zou voorkomen zijn als de voorgestelde wet destijds van kracht geweest zou zijn. Sterker nog: men dient zich af te vragen of deze drama’s niet juist zouden zijn voorkómen door de andere ouder als diens positie niet was uitgehold door het familierecht.Deze drama’s zijn nochtans impliciet of expliciet, maar volkomen ten onrechte, een onmiskenbare drijfveer voor de voorstanders van verruiming van de rechtsgronden.
    e. De ontvangst van het wetsvoorstel
    De Raad van State [6] heeft, zoals gezegd, over het ontwerp een negatief advies uitgebracht wegens de verruiming van de rechtsgrond die het ontwerp voorstelt. “Uit veel adviezen die naar aanleiding van het wetsvoorstel zijn uitgebracht blijkt dat zowel de professionaliteit van de gezinsvoogd als de kwaliteit van de uitvoering van de ots en van de voogdijen alsook de doeltreffendheid van de ots niet zijn toegenomen.”
    Ook Weijers is kritisch. Volgens hem past de maatregel van opgroei-ondersteuning in de door hem gesignaleerde bedenkelijke trends van perfectionisme c.q. preventionisme.
    Prof. Dr. Mr. Bruning [7] daarentegen verwelkomt het ontwerp in een artikel “De ondertoezichtstelling herzien – snellere bemoeienis met meer rechtswaarborgen”. Het is maar hoe je het bekijkt: zij is blijkbaar gepreoccupeerd met de pleegouders, die immers een stem in het kapittel krijgen. Verwijzend naar onder meer de Onderzoekscommissie Samson (seksueel misbruik van uithuisgeplaatste kinderen) en onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg naar de veiligheid van pleegkinderen merkt Bruning op: “Dit alles wijst duidelijk in de richting van een klimaat waarin we liever te snel ingrijpen dan te laat: de roep om veiligheid voor kinderen in hun opvoedklimaat voert nu de boventoon. […] Het recht van de ouders (en ook van het kind) op een ongestoord gezinsleven [lijkt] naar de achtergrond te worden verschoven.”
    Een tegenovergestelde conclusie zou meer voor de hand liggen, namelijk dat je wel drie keer moet nadenken voordat je kinderen bij hun eigen ouders weghaalt om ze in zo’n voorziening of pleeggezin te plaatsen.
    Het heersende ‘klimaat’ kan men vanuit een ander perspectief heel anders interpreteren: er is een klimaat van toenemende maatschappelijke kritiek op het logge, almaar uitdijende, niet-toereikende karakter van de jeugdzorg. Er zijn de ernstige incidenten die voer zijn voor media en politici waardoor de bureaucratie zich voelt opgejaagd. Verder wordt publiekelijk de noodklok geluid [8], [9], [10] wegens het excessieve, grillige en chaotische karakter van het Jeugdzorgbeleid. De bureaucratie weet echter geen andere oplossing te bedenken dan méér macht, méér wettelijk instrumentarium, méér geld [11], kortom sneller ingrijpen, méér van hetzelfde. Dat is de bureaucratische oplossing. Het is echter zaak om buiten de bureaucratische tunnelvisie te treden en te streven naar meer ‘fine-tuning’ van het Jeugdrecht. Of, zoals de Raad van State het in zijn advies verwoordt:“Eerst zal de doeltreffendheid van de huidige ots moeten toenemen voordat aan uitbreiding van de reikwijdte van de ots en de verruiming van de mogelijkheden tot gezagsbeëindiging kan worden gedacht.” Verderop in dit artikel zal worden betoogd dat “fine-tuning” begint bij versterking in plaats van verdere verzwakking van het legaliteitsbeginsel in het Jeugdrecht. Een belangrijke rol voor deze fine-tuningis weggelegd voor de kinderrechters, zoals hierna wordt toegelicht.
    2. Rechtsbescherming: materiële toetsing (“waarheidsvinding”)
    De macht van de kinderbeschermers wordt door het wetsvoorstel aanzienlijk uitgebreid ten koste van de autonomie van ouders. Maar hoe zit het nu met de rechtsbescherming van het ouderschap tegen al te lichtvaardige of opdringerige bureaucratische inmenging van AMK, Raad en/of Jeugdzorg?
    Hiervoor is al opgemerkt dat rechtsbescherming staat of valt met waarheidsvinding die ten grondslag ligt (of zou moeten liggen) aan het machtswoord van de rechter.
    Formeel is er een sluitend stelsel van rechtsbescherming. Volgens Doek/Vlaardingerbroek[12] “spreekt de rechter bij de beoordeling van een verzoek om een machtiging uithuisplaatsing in feite tevens een oordeel uit over het aan het verzoek ten grondslag liggende indicatiebesluit. Materieel komt het erop neer dat de kinderrechter het indicatiebesluit niet marginaal (kon Bjz in redelijkheid tot het indicatiebesluit komen?) maar volledig toetst, dat wil bij een toetsing van een indicatiebesluit (…) voor een uithuisplaatsing bijvoorbeeld zeggen of de gevraagde (machtiging tot) uithuisplaatsing (en dus de indicatie daartoe) voldoet aan de in artikel 1:261 BW vermelde gronden” [13]. De praktijk laat iets totaal anders zien:
    a. Opiniestuk NRC
    In NRC Handelsblad van 19 maart 2011 verscheen een kritisch opiniestuk van eerste ondergetekende onder de kop ‘Of beschuldiging waar is, doet er bij kinderrechter niet toe.’ Daarin werd, op basis van veel ervaringen uit eigen praktijk en conform de ervaringen van veel andere rechtshulpverleners [14], de noodklok geluid over het feit dat het in de praktijk van het Jeugdrecht niet gaat om de waarheid omtrent de aan een maatregel ten grondslag gelegde feiten, maar om het zogenaamde “niet-pluis-gevoel” van de Raad voor de Kinderbescherming c.q. Bureau Jeugdzorg en AMK. In het Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij[14] wordt dit “niet-pluisgevoel” besproken als “eerste stap om onzichtbare, ongrijpbare informatie feitelijk en concreet te maken”. In de praktijk is dit geruisloos een eigen leven gaan leiden, zodat het ‘niet-pluisgevoel’ van de jeugdzorgwerker, geconcretiseerd met hypothetische ontwikkelingsbedreigingen, als grondslag geldt voor een verzoek tot OTS of UHP. De kinderrechter pleegt in de praktijk echter de (niet als hypothese, maar als feit gestelde) dreigingen niet materieel te toetsen, maar toetst het verzoek formeel: is, gegeven de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten, het verzoek tot OTS of UHP, gelet op de wet, voor toewijzing vatbaar.
    Aanleiding voor het opiniestuk was een lezing van oud-kinderrechter Quik-Schuit waarin zij “waarheidsvinding” radicaal afwees als toetsingskader voor het Jeugdbeschermingsrecht. In het opiniestuk werd verwezen naar herhaalde, doch door alle instanties genegeerde, jurisprudentie van de Nationale Ombudsman waarin het ontbreken van waarheidsvinding wordt veroordeeld. Hoe gedocumenteerd ouders de voor een OTS of UHP aangevoerde gronden ook betwisten, overal stuiten zij op het mantra “Het gaat hier niet om waarheidsvinding. Waarheidsvinding is niet onze taak”. Dat horen zij expliciet bij AMK, Jeugdzorg, Klachtencommissie, Bezwaarschriftencommissie,Raad voor de Kinderbescherming en, last not least, uit de mond van de kinderrechter. In civielrechtelijke termen: niet de materiële, maar de formele waarheid telt, of in bestuursrechtelijke termen: de kinderrechter toetst marginaal, ondanks het voorschrift gememoreerd in Doek/Vlaardingerbroek.
    In het opiniestuk werd ook gewezen op de “brandbrief” van Rotterdamse jeugdrechtadvocaten d.d. 4 december 2008 aan de Rechtbank Rotterdam, waarin deze ervaringen worden bevestigd en waarin uitwassen daarvan aan de kaak worden gesteld.
    Ook werd gewezen op het artikel van Koens [16] , vicepresident Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, die een bijzondere rol aan de (kinder)rechter toeschrijft als verantwoordelijke voor de waarheidsvinding in familiezaken: “In kinderbeschermingszaken is het een overheidsorgaan dat optreedt en een rechterlijke beslissing verzoekt met het oog op de bescherming van kinderen in het kader van hun verzorging en opvoeding door de ouder(s). […] De familierechter heeft meer dan de civiele rechter mogelijkheden om door inschakeling van derden op zoek te gaan naar de materiële waarheid. Dit geldt met name in familiezaken over onderwerpen waarvan de rechtsgevolgen niet ter vrije beoordeling van partijen staan en de belangen van de kinderen in het geding zijn. […] Daar waar dit niet lukt [het bereiken van een minnelijke schikking in familiezaken, P.P.] dient de familierechter actief en leidend [17] – uiteraard binnen de grenzen die het familie(proces)recht hem oplegt – de materiële waarheidsvinding tot uitgangspunt te nemen.”
    b. Reactie van Slot in NRC Handelsblad
    Op het oorspronkelijke opiniestuk werd gereageerd door prof. W. Slot , hoogleraar orthopedagogiek, Vrije Universiteit en medeauteur van eerdergenoemd “Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij”. Slot noemt de bewering dat de kinderrechter waarheidsvinding niet toelaat “ronduit misleidend”. Slots bewering echter staat in schril contrast met het overstelpende aantal gevallen waarin kinderrechters “waarheidsvinding” openlijk afwijzen, en met de vaste jurisprudentie van de Nationale Ombudsman waarin de Raad voor de Kinderbescherming telkens wordt veroordeeld. Maar bovenal spreekt Slot zichzelf tegen: van de instanties in de jeugdbescherming kàn men niet verwachten dat zij aan “waarheidsvinding” doen. En generaliserend: “Wachten tot een ‘bewijs’ zich aandient, kan kinderen het leven kosten”, aldus Slot, daarmee de bestreden stelling zelf bevestigend.
    c. Nationale Ombudsman in FJR
    Deze polemiek, die zich afspeelde in een publieksmedium (NRC-Handelsblad), werd door de Nationale Ombudsman aangegrepen om het punt nu eens niet in een klachtrapport, maar in een artikel in het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht [18] aan de orde te stellen. Daarin wezen de auteurs (Van Zanten en Brennikmeijer) de benadering van Slot en van Quik-Schuijt expliciet af en ontwikkelden zij een visie op de rol die waarheidsvinding wel degelijk behoort te spelen. “Binnen de mogelijkheden moet alles worden gedaan om de waarheid te achterhalen wanneer de betreffende informatie van doorslaggevend belang is bij het nemen van ingrijpende beslissingen” […] “ omdat zonder voldoende inspanning om de waarheid te achterhalen mogelijk verkeerde beslissingen worden genomen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben.”
    Sindsdien is het stil gebleven.
    3. Methodologie
    Het lijkt goed om het discours in een breder perspectief te plaatsen en ons af te vragen wat de methodologie is of zou moeten zijn in het Familie- en Jeugdrecht.
    Na het artikel van de Nationale Ombudsman, met de vermaning om alles te doen wat mogelijk is om de waarheid te achterhalen, kan men verzuchten: “Was dat maar het enige waar het aan schort, het niet actief achterhalen van de waarheid”. De werkelijkheid is veel ernstiger: ouders die wijzen op bizarre tegenstrijdigheden in de rapporten, of die met bewijzen komen omtrent de onwaarheid van de onbewezen beweringen die Jeugdzorg en Raad ten grondslag leggen aan het verzoek tot uithuisplaatsing van hun kind, krijgen bij de Kinderrechter vaak geen voet aan de grond. Het gaat soms zelfs nog verder: hoe meer zij opkomen voor de waarheid omtrent de feiten, hoe harder zij worden gedwarsboomd doordat Jeugdzorg hen ieder contact met hun uit huis geplaatste kind onthoudt, omdat zij in de ogen van de gezinsvoogd diens werk-in-het-belang-van-het-kind dwarsbomen.
    a. Déjà vu anno 1638: « Eppur si muove »
    “De aarde stáát niet stil in het midden van het universum. Ze draait om de zon!” Galilei had in 1609 de heliocentrische theorie van Copernicus, inmiddels driekwart eeuw oud, toegankelijk gemaakt voor visuele waarneming. Met zijn “Hollandse kijker” (in 1608 in Middelburg uitgevonden en door hem verbeterd) had hij de uit de theorie voorspelde schijngestalten van o.a. de planeet Venus zichtbaar gemaakt. Toen hij het bewijs voor Copernicus’ theorie wilde publiceren kwam hem dat te staan op vervolging door de Pauselijke Inquisitie. De theorie van Copernicus (vlak voor diens dood gepubliceerd in 1543 te Neurenberg) was gedoogd als zijnde ‘slechts een rekenhulpmiddel’ voor de berekening van de planetenbanen. Maar toen de waarheid omtrent de feitelijke stand van zaken in ons zonnestelsel door de bevindingen van Galileo onontkoombaar leek kon dat niet geaccepteerd worden door de hoeders van het ware geloof. Volgens hen draaide immers alles letterlijk om de mens als middelpunt van gods schepping, conform het door de scholastiek omarmde Aristotelisch/Ptolomaeïsch model van de kosmos. Aanvaarding van Galilei’s waarnemingen als correct beeld van de werkelijkheid zou gevolgen hebben die niet waren te overzien. Galilei werd gedwongen om zijn stelling over de om de zon draaiende aarde af te zweren. Bij het afleggen van die eed moet hij volgens de legende onhoorbaar gefluisterd hebben: “Eppur si muove – En tòch beweegt ze”. Toen hij later alsnog de waarheid wilde publiceren kwam hem dat – in 1633 – te staan op levenslang huisarrest. Die apocriefe gefluisterde woorden staan sindsdien symbool voor de toegewijde verdediging van de waarheid en verzet tegen het obscurantisme van de machthebbers.
    Het manuscript van Galilei’s “Discorsi” werd vanuit zijn huisarrest door de Amsterdamse uitgever Louis Elsevier [19] naar de Lage Landen gesmokkeld en in 1638 in Leiden gedrukt.
    b. Déjà vu anno 1637: «Je pense, donc je suis »
    Een jaar daarvoor, in 1637, publiceerde een alumnus[20] van de Leidse universiteit bij de Leidse uitgever Jean Maire [21], anoniem zijn magnum opus. De naam van deze alumnus was: René Descartes Zijn magnum opus: “Discours de la Méthode” [22] . Descartes was bezeten van kennisleer en ervan overtuigd dat voor het verkrijgen van zekere kennis een strikte methodologie nodig was. “Je pense, donc je suis”, ik twijfel aan alles, maar één ding weet ik zeker: ik denk, en deze zekerheid neem ik als vertrekpunt om, discursief (stap voor stap), een samenhangende kennisleer op te bouwen.
    Ook Descartes was zich bewust van de weerstand die hij zou oproepen met zijn pleidooi voor rationeel getoetste kennis. Zozeer aangeslagen was hij door de veroordeling van Galileo dat hij bijna had besloten de strijd voor methodologische verwerving van kennis op te geven en nooit meer te publiceren [23]
    c. Verlichting
    Twee gevleugelde uitspraken, twee gebeurtenissen, die de opmars inluidden van een cultuur van rationaliteit en respect voor de waarheid als onmisbare grondslag voor beschaving, vreedzame samenleving en vooruitgang, en strijd tegen willekeur en barbarij, niet alleen in de wetenschap maar ook daarbuiten. Een cultuur die het streven naar zekerheid van onze kennis centraal stelt en koestert, en waaraan de weldenkende mens zich onderwerpt.
    Duidelijk onderscheid maken tussen feiten en meningen en rationeel-discursief redeneren is vandaag de dag een kwaliteitskenmerk van een professionele organisatie. Oordelen moeten gebaseerd zijn op deugdelijk vastgestelde feiten en daaruit logisch voortvloeien. Blijken later de feiten niet te kloppen, dan moet het eerdere oordeel bijgesteld kunnen worden en moeten gevolgen zo goed mogelijk ongedaan worden gemaakt.
    Deze wijsheid is voor de weldenkenden onder ons vanzelfsprekend, maar we moeten niet vergeten dat het een verworvenheid is van vier eeuwen Verlichting en filosoferen over methodologie. In alle rechtsgebieden [24] worden deze uitgangspunten gehuldigd, behalve … in het Familie- en Jeugdrecht.
    d. Rechtsmethodologie
    In de 19-de eeuw heeft het moderne recht zich ontwikkeld. Het 19-de eeuwse procesrecht met zijn contentieuze vorm (conventie en reconventie), discursieve bewijsrecht, waarheidsvinding en motiveringsplicht, dit alles steunend op het legaliteitsbeginsel (het materiële recht), is rechtsmethodologie in basale vorm, voorafgaand aan de heuristische fase, die heden ten dage vooral voorwerp is van rechtsmethodologisch onderzoek.
    Al deze vormen, ontwikkeld in het contentieuze recht, kunnen natuurlijk niet één-op-één gekopieerd worden in het voluntaire recht. Maar hoe rechtvaardigt het Jeugdrecht het om de basale methodologische uitgangspunten spoorloos te laten verdwijnen en daarmee terug te keren naar vóór-Cartesiaanse tijden? Het antwoord hierop is gegeven door prof. W. Slot in zijn hiervoor geciteerde reactie op het kritisch opiniestuk in de NRC: “Wachten tot een ‘bewijs’ zich aandient, kan kinderen het leven kosten”. Blijkbaar is het totale afwijzen van waarheidsvinding, de hoeksteen van de rechtsmethodologie en de onmisbare link naar de legaliteit van het recht, net als ten tijde van de Inquisitie gebaseerd op angst en gemakzucht. Dan is de verleiding groot om de bestaande rechtswaarborgen te verminderen vanwege de ernst van het vermeende vergrijp en uit angst dat potentiële probleemouders zomaar hun gang kunnen gaan.
    “Ieder geval van kindermishandeling is er één te veel” is één van de demagogische mantra’s van degenen die de legaliteit in het Jeugdrecht maar een lastige opgave vinden. Wat zij zeggen klopt, maar ieder geval van onterechte uithuisplaatsing is er eveneens een te veel en, wat erger is, het veroorzaakt overbelasting van het systeem waardoor mogelijkerwijs veel ernstig bedreigde kinderen onopgemerkt blijven doordat mankracht verspild wordt aan het rondkrijgen of handhaven van te vaag gemotiveerde en veel weerstand oproepende interventies van de overheid in het privéleven van burgers.
    e. Semantiek: ‘waarheidsvinding’ ofwel ’materiële toetsing’
    De inmiddels in veel publicaties ingeburgerde term ‘waarheidsvinding’ is ontleend aan het strafrecht. Gebruikers van die term eisen dat de kinderrechter zijn beslissingen neemt op basis van de materiële waarheid (de “werkelijke” waarheid) en niet op basis van de formele waarheid (dat wat gesteld wordt). In het Jeugdrecht stuit de term ‘waarheidsvinding’ op veel weerstand. Met dedain verwijzen zowel Quik-Schuijt als Slot, met een puur semantisch argument, de term naar de prullenmand: waarheidsvinding komt uit het strafrecht, en zou “dus” niet horen bij het jeugdrecht. Met dit sofisme proberen zij de voorvechters voor waarheidsvinding de mond te snoeren. Maar wat laatstgenoemden eisen als zij het over ‘waarheidsvinding’ hebben is: ‘materiële toetsing door de kinderrechter’. Dat is een serieuze eis die een inhoudelijk antwoord zonder demagogie verdient.
    Hoe stringent die toetsing moet zijn is een andere vraag. In feite dient het te gaan om een voldoende mate van aannemelijkheid omtrent de feiten, verkregen na een, in verhouding tot de beoogde rechtsmaatregel, voldoende inspanning (waaronder serieuze aandacht voor goed onderbouwde betwisting van de gestelde feiten) om de waarheid boven tafel te krijgen.
    f. Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij
    Het Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij is een instructieboek ten behoeve van o.a. een uniforme werkwijze van de gezinsvoogden. Het wil aanzetten tot“werken met het plan [van aanpak] op tafel” (p. 108).
    Pagina 1 van het veel gehanteerde modelplan-van-aanpak oogt zeer rationeel en lijkt oplossingsgericht. Het gaat om 4 vragen: “In dit plan staat waarom de OTS is uitgesproken [1], wat er nodig is om de OTS te kunnen beëindigen [2], wat alle partijen gaan doen om dit te bereiken [3] en waaraan iedereen zich moet houden [4]”. Maar de modeluitwerking van elk van de vier vragen in nadere deelvragen is uiterst probleem zoekend en vaag, concreetheid ontwijkend, aan het eind culminerend in de vraag naar de “gewenste ontwikkelingsuitkomst”. Dit soort vragen nodigt uit tot platitudes zoals “groeit op in een veilige opvoedingssituatie”. Het ‘plan van aanpak’ is dan ook niet meer dan een verplicht nummer dat nu eenmaal moet worden ingevuld. Het Handboek heet echter een “methode” te zijn. Wordt er dan geen controle uitgeoefend om te voorkomen dat gebruikers zich ervan af maken met lippendienst aan de methode? Met een op die manier ingevuld ‘plan op tafel’ valt waarachtig niet te werken en is de Deltamethode Gezinsvoogdij een mislukt project.
    Het “werken met het plan op tafel” blijkt verder te stuiten op ernstige communicatieproblemen. Op pagina 69 van het Handboek heeft de gezinsvoogd namelijk geleerd: “De ots is uitgesproken, omdat de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd. Deze bedreiging is aangetoond in het onderzoek door de raad en dit is getoetst door de rechter”. Wat de gezinsvoogd echter niet heeft geleerd, is, wat het verschil is tussen formele en materiële toetsing. Wat hem niet is geleerd, is, dat het waarheidsgehalte van de aan het verzoek ten grondslag gelegde hypothes allerminst is getoetst, zodat bij de bespreking van de vraag waarom de ots is uitgesproken (vraag 1 van het plan van aanpak) niet volstaan kan worden met “de raad heeft het onderzocht en de rechter heeft het getoetst”. Die vraag dient ten volle inhoudelijk besproken te worden (sterker nog: had al bij de behandeling van het OTS-verzoek door de kinderrechter materieel getoetst moeten zijn). Het Handboek, met zijn juridisch potjeslatijn, leidt op tot een sergeantenmentaliteit: veel macht voor de gezinsvoogd maar weinig diepgang. Wie als jurist ooit heeft geprobeerd een gesprek met een gezinsvoogd te voeren stuit op een Begriffsjurisprudenz die ieder overleg, iedere nuancering onmogelijk maakt. De ouder die de gestelde feiten blijft weerleggen heet ‘niet-coöperatief’.
    De enige instantie die dit structurele probleem van het Jeugdrecht de wereld uit zou kunnen helpen is de kinderrechter. Ernst maken met materiële toetsing zou een saneringsoperatie met ongekend effect betekenen voor het Jeugdrecht.
    g. Legaliteitsbeginsel / legaliteitsverwatering
    Het klassieke legaliteitsbeginsel verlangt dat het ingrijpen door de overheid in de rechten en vrijheden van de burger steunt op duidelijke, concretiseerbare en controleerbare voorschriften en normen. Vage termen en open normen verzwakken het legaliteitsbeginsel. Dat hoeft niet altijd een onoverkomelijk bezwaar te zijn, maar “wel dient de wetgever kritisch te worden gevolgd ten aanzien van de concrete voorziening die hij treft, met name of in het specifieke geval het beschermingsaspect[rechtswaarborgen, PP] niet in te vergaande mate wordt opgeofferd aan het instrumentele facet”, aldus ‘t Hart in een essay [25] uit 1978. Laten we nu de ontwikkeling in het Jeugdrecht eens bezien. In de 80-er jaren moest een kind zodanig opgroeien dat het met de ‘zedelijke of lichamelijke ondergang’ werd bedreigd wilde sprake kunnen zijn van een OTS. Dat was al een containerbegrip, maar de rechtspraak eiste toen concrete feiten die daarop wezen. Thans heet het dat “zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, enz.” Dat is al weer een stuk vager. Het is een terminologie “die niet zonder inbreng van de pedagogische wetenschappen kan worden geïnterpreteerd.” [26]Gemakshalve worden dan ter concretisering maar hypothetische feiten aangevoerd en de rechtspraak neemt daar genoegen mee. In het wetsontwerp vervalt (bij de maatregel van opgroeiondersteuning) zelfs het woord “ernstig” en de bedreiging ziet op “zijn ontwikkeling”. Dit is een verdere verwatering van de legaliteit omdat deze rechtsgrond geheel steunt op een subjectief oordeel waarvan de concretisering bovendien niet eens wordt getoetst. In termen van ’t Hart: het rechtsbeschermingsaspect is hier opgeofferd aan het instrumentele facet.
    Het summum van legaliteitsverwatering doet zich voor bij ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag (art. 1:266 BW e.v.). Naar geldend recht biedt art. 268 tenminste nog enige (hoewel gebrekkige) rechtsbescherming tegen de ontheffing, terwijl art. 269 o.m. redelijk concrete, formele rechtsgronden bevat waarop de ontzetting kan worden uitgesproken (zoals: grove verwaarlozing, onherroepelijke veroordeling o.a. tot een vrijheidsstraf van twee jaar of langer, ernstig veronachtzamen van de aanwijzingen van de gezinsvoogd, belemmering van een uithuisplaatsing). Het wetsontwerp wil hiervan maken: “in zijn ontwikkeling ernstig worden bedreigd”. Kortom: concrete formele normen wil het wetsontwerp vervangen door één vaag container begrip ‘ontwikkeling’.
    Het door Weijers genoemde wettelijk schadebeginsel is zo bezien al na de 80-er jaren verloren gegaan.
    h. Van Integriteit naar Etatisme
    Als gevolg van de hier geschetste legaliteitsverwatering groeien we meer en meer toe naar een toestand waarin uiteindelijk alle kinderen eigenlijk Platoonse [27] “kinderen van de Staat” zijn: de Staat bepaalt wat goed is voor een kind, niet zijn ouders..
    Voor het rechtsfilosofisch discours is het belangrijk om die ontwikkeling te interpreteren en een naam te geven. Onmiskenbaar is er een ontwikkeling gaande van oorspronkelijke integriteit van het ouderschapnaar een impliciet etatisme. Pas als we die ontwikkeling in die termen hebben gearticuleerd kan de vraag aan de orde komen of dit een gewenste en toelaatbare ontwikkeling is voor het Jeugdrecht in een vrije samenleving.
    i. Epiloog
    Het Jeugdbeschermingsrecht vertoont trekken die in het verleden de strafrechtspleging karakteriseerden. In het genoemde essay uit 1978 refereerde ’t Hart aan een studie van de Franse filosoof Michel Foucault [28]uit 1975 met betrekking tot het strafrecht onder het ancien régime. “De strafrechtspleging was tegelijkertijd zowel zwak en ontoereikend, als excessief.” Dat veranderde na de Franse revolutie. Een belangrijke rol was weggelegd voor versterking van het legaliteitsbeginsel: “Het grillige en chaotische karakter van de strafrechtspleging moest plaats maken voor een goed georganiseerd, fijnvertakt, rationeel en efficiënt strafrechtsbedrijf. […] In wetten moesten glasheldere omschrijvingen worden opgenomen van die handelingen die delicten opleverden […] Als keerzijde daarvan kon het machtsvertoon van de zich in de straf wrekende vorst komen te vervallen. Humanisering dus van de straf : maar niet alleen uit een nieuw gewonnen besef van menselijkheid, doch om tot een meer stringente en constante beheersing van de maatschappij te komen.”
    “Zowel zwak en ontoereikend, als excessief” – dat is precies wat het hedendaagse Jeugdrecht kenmerkt.
    Vertaald naar het Jeugdrecht zou dit betekenen: beter beschermen van kinderen door rationalisering en versterking van het legaliteitsbeginsel in het Jeugdrecht. Dat staat diametraal tegenover de in het wetsontwerp 32 015 voorgestelde remedies die het zwakke en ontoereikende Jeugdrecht nòg vager, nòg excessiever en nòg repressiever maken.
    Om met de Raad van State te spreken: “Eerst zal de doeltreffendheid van de huidige ots moeten toenemen voordat aan uitbreiding van de reikwijdte van de ots en de verruiming van de mogelijkheden tot gezagsbeëindiging kan worden gedacht.” Daarbij moeten wij niet denken aan nòg meer Deltamethodes, nòg meer instrumentaliteit, maar aan versterking van het legaliteitsbeginsel in het Jeugdrecht door materiële toetsing door de kinderrechter.
    Het is te hopen dat het in de Eerste Kamer reeds kritisch besproken wetsontwerp wordt afgewezen, in lijn met het negatief advies van de Raad van State, als een niet mis te verstaan signaal van de wetgevende macht aan de andere machten van de trias politica.
    Hoogachtend
    Mr.Ir. P.J.A. Prinsen, oud-advocaat te Den Haag
    (Advocaten worden uitgenodigd deze brief mede te ondertekenen door een e-mail aan:info@peterprinsen.nl met in de onderwerpregel: “Akkoord Open Brief aan Eerste Kamer” en in de tekst vermelding van kantooradres).
    Mr Ir P.J.A. Prinsen, oud-advocaat
    Mevr.Mr.E.A.M. Ramakers, Mevr.Mr.R. van de Beek, Mr.B. Bentem, Dr. Mr. SCHEELE & DR. Mr. ERKENS Mevr.Mr.drs.N. van den Berg, Mr.R.E.F. Bergwerf Bok, Mevr.Mr.N. Bevelander, Mevr.Mr.J.Breeveld, Mevr.Mr.H.H.R. Bruggeman, Mevr.Mr.M Colgecen, Mevr.Mr.T.M. Coppes, Mevr.Mr.M. Cortet, Mevr.Mr.S.N.W. van Dam-Ouwens, Mevr.Mr.Drs.M.T. Dijkstra, Mevr.Mr.M. Dorgelo, Mr.P.F. Emmelot, Mevr.Mr.S. Flantua, Mevr.Mr.Dr.D.M.H.R. Garé, Mevr.Mr.M.J.A. Grimmelikhuijsen, Mevr.Mr.E. Groenendaal, Mr.R.M.P.V. van Haren, Mevr.MrH.H.M. Helleman, Mr.A.F.Th.M. Heutink, Mevr.Mr.K. Holtrop, Dr.Mr.H.C. Ingelse, Mr.M. Jansen, Mr.B.M.A. Jegers, Mr.J.J. Jorna, Mr.M. Kalle, Mr.R. Kaya, Mr.R.T.A.G. Keller, Mevr.Mr.I.M.C. Kemp, Mr.E. Klijn, Mevr.Mr.B. Kochheim-Bossink, Mevr.Mr.P. van de Kolk, Mevr.Mr.A.M. de Koning, Mevr.Mr.C. Koole, Mevr.Mr.C.E.J.E. Kouijzer, Mevr.Mr.S. Kuijs, Mevr.Mr.C.M.C. Laumanns, Mr.F.L. van Lelyveld, Mevr.Mr.J.A. van der Lem, Mevr.Mr.P. Lesquillier, Mevr.Mr.M.P. Lettinga, Mevr.Mr.J.H.D. Luteijn, Mevr.Mr.F. el Makhtari, Mevr.Mr.G.W. Mettendaf, Mevr.Mr.A.M.S. Moeniralam, Mr.T. Möller, Mevr.Mr.E. van Nuenen-Meulesteen, Mr.A.R. Oosthout, Mr.A.J.R. Oude Middendorp, Mevr.Mr.J.M.M. Pater, Mr.J.J.J.M. van Ruth, Mevr.Mr.M. Saaidi, Mevr.Mr.S. Salvador, Mevr.Mr.L. Scheffer, Mevr. Mr.M.L. Schilt-Thissen, Mr.E.H.J. Slager, Mevr.Mr.K.J. Slump, Mevr.Mr.E.M. Staal, Mr.R. van Stralen, Mevr.Mr.J.B. Streefkerk, Mr.H.F.M. Struycken, Mevr.Mr.L.E. Swart, Mr.F.E.L. Teerling, Mr.G.L.D. Thomas, Mevr.Mr. L.C. Trompetter, Mevr.Mr.U. Ugur, Mevr.Mr.V.G.J. van Veenendaal – Stolk, Mevr.Mr.M. Verger-Maas, Mr.J.A.C. Verheyden, Mevr.Mr.E.A.J. Verschuur-van der Voort, Mr.J.M.R. Vlaar, Mevr.Mr.I. Wagenaar, Mevr.Mr.M. Wierts, Mevr.Mr.M.J.M. Willems, Mevr.Mr.H.J.K. Wulp, Mr.W.J.L. Zwaan. Mevr Ger de Winther-Meijers Sc gordijn en pa Vd Waal
    http://www.kinderrechten.nl/p/23/366/mo72-cg28/ms6-44
    http://www.sociaalcultureel.be/…/kinderrecht_toezicht_inter…
    TEGEN JEUGDZORG
    Léon Pouls
    cid:image001.jpg@01CDC892.2D219B50
    St. Maartenslaan 59
    6039 BK Stramproy
    0495-586586
    06-15085878
    info@centrumvoorcoaching.nl
    http://www.centrumvoorcoaching.nl
    http://www.leonpoulsspreker.nl
    http://www.omroepmax.nl/…/studio-max-live-dinsdag-4-februa…/
    kijk stukje door spoelen tm facebook voorbij is dan zie jo hermanss
    IS GEEN JEUGDZORG is VLIERCENTRUM waar ik heel veel hulp van heb gekregen
    http://www.stichtingprovjeugdengezin.nl/
    Behandelteam (Stichting Kram)
    Ons team bestaat uit gezondheidszorg psychologen, orthopedagogen, (kinder- en jeugd psychiaters, gedragstherapeuten, non-verbale therapeuten en gezinswerkers.
    Begeleidingsteam (Stichting PROV)
    Ons team bestaat uit een diversiteit van begeleiders o.a. counsellor, pedagoog, MWD sociaal worker, gezinswerkers, creatief begeleider en activiteitenbegeleider.
    Binnen ons team is continuïteit, veiligheid en commitment; de belangrijkste elementen die er toe doen.
    Jo Hermanns
    jhermanns@hsconsult.nl
    http://www.johermanns.info/
    https://www.youtube.com/watch?v=F6Dthj9XBLU
    Em. Prof.dr. Jo Hermanns | H&S Consult | http://www.hsconsult.nl
    Leidsestraatweg 133 – 3443 BT Woerden | 0348 402949 | KvK 14059377
    http://www.vliercentrum.nl/
    https://www.youtube.com/watch?v=y9093HyeMWA
    het vlier centrum helpt je met leren of als je problemen hebt of als je te maken hebt met jeugtzorg en met meer Lindengracht 23-A, 1716 DD Opmeer 0226 355 506\
    VELE HOREN RA GERUCHTEN IS VRAAG OF ALLEMAAL WAAR IK IK KEN DEZE INSTANT AL VAN 2008
    Alexandra Barendsen | Projectmedewerker Jeugdzorg | Defence for Children
    Hooglandse Kerkgracht 17-G | 2312 HS Leiden | Postbus 11103 | 2301 EC Leiden
    T: +31 (0)71-5160980 http://www.defenceforchildren.nl |www.kinderrechten.nl
    Aanwezig: Maandag t/m donderdag
    A.Barendsen@defenceforchildren.nl
    De gemeenten per 1 januari 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg: een prachtige kans om onzinnige uithuisplaatsingen te laten ophouden!
    STUUR DAAROM DEZE BRIEF NAAR UW GEMEENTE. TE DOWNLOADEN OP
    http://www.stichtingkog.info/…/de-gemeenten-per-1-januari-2…
    Kinderen hoor je goed voor te zorgen. Maar als dit niet gebeurt?
    In de 19e eeuw waren er goedwillende burgers, die vrijwillig hielpen de leefomstandigheden te verbeteren, eventueel door onderbrengen in een tehuis. Dit systeem werkte zo goed dat men aan professionalisering dacht. Zo kwam in 1901 de kinderwetten en in 1905 de voogdijraden. Hierdoor ontstond een niet te stoppen wildgroei, die steeds verder ging.. Immers als professional moet je toch bewijzen dat je nodig bent. Het gevolg; kinderen worden te snel en te vaak uit huis geplaatst. Er komen steeds meer schakels en organisaties. Namen wijzigden, maar het systeem werkt niet. Er wordt gesproken over quota, bezettingsgraad, indicatie, image, PR. Waar het omgaat, het kind, lijkt hierbij vaak vergeten of van ondergeschikt belang.
    In 2010 werd besloten het moet anders, de jeugdhulpverlening gaat naar de gemeente. Het tijdstip voor verandering.
    Stichting Kinderen-Ouders-Grootouders ging eens verder kijken en wil graag het volgende onder uw aandacht brengen: in Schotland is jeugdzorg al lange tijd de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
    In de Nieuwsbrief najaar 2014 zal een interview met een Nederlandse medewerkster van de Schotse jeugdbescherming geplaatst worden, waarvan het slot luidt:
    Jeugdzorg in onze vorm bestaat daar niet, er is kinderbescherming en hulpverlening.
    De jeugdhulpverlening is bij de gemeente ondergebracht. Mensen die daar werken zijn gescreend en geregistreerd. Raad voor de kinderbescherming bestaat niet, ook het beroep gedragsdeskundige is niet bekend.
    Wanneer de werker een rapport uitbrengt wordt dit op waarheid getoetst!
    Er wordt gekeken wat de problemen zijn en hoe die op te lossen. De jeugdhulpverlener ondersteunt de ouders het beoogde doel te behalen.
    Het probleem waardoor men in aanraking met jeugdhulp is gekomen moet worden opgelost en dan kan het dossier gesloten worden. Niet gaan zoeken of er misschien toch nog iets anders is waar hulp voor nodig zou kunnen zijn.
    Medicatie is er minder, is een kind druk of juist stil. Wel dat kan, waarom moet er dan met pilletjes gestrooid worden, wat (in de toekomst) nadelige bijwerkingen voor het kind kan hebben.
    Mocht het echt thuis niet gaan dan wordt er eerst naar het netwerk gekeken. Kan het kind daar geplaatst worden, dan heeft dat altijd de voorkeur.
    Komt er een rechtszaak dan wordt altijd het kind gehoord. Ook jonge kinderen worden gehoord. Dat is mogelijk als het gesprek vakkundig wordt gevoerd.
    Mocht de gezinsvoogd een uhp nodig vinden, wordt er een jury bijeen geroepen (van gewone mensen, niet verwant aan jhv) die moet beoordelen of het echt nodig is.
    De ouders worden gehoord en de juryleden stellen kritische vragen en overleggen onderling. De juryleden moeten er alle mee instemmen, anders geen uhp.
    Resultaat: ouders die hulp durven vragen, zonder bang te zijn voor de gevolgen.
    met vriendelijke groet,
    Bijlagen
    Voorbeeld van YouTube-video Zeeland Mindert UHP van BJZ; het kan! weergeven
    Zeeland Mindert UHP van BJZ; het kan!
    Voorbeeld van YouTube-video het vlier centrum weergeven
    het vlier centrum

  2. Reinier
    14 januari 2016 at 01:40

    Weet je wat ik zo jammer vind? Dat we weer in hokjes strijden. Dit bericht geldt namelijk niet alleen maar voor kinderen met grondslag GGZ, maar ook (jong) volwassenen die zorgvraag hebben op grondslag GGZ. De WMO is ongeveer gelijk aan de jeugdwet.

    Grondslag GGZ verboden toegang WLZ (zzp-c). Zorginhoudelijk wordt er niet gekeken.
    Niet alleen kinderen onder elkaar hebben dezelfde rechten, maar ook mensen met een handicap hebben dezelfde rechten. Ook in de WMO is dit volledig scheef getrokken, om nog maar te zwijgen over de gemeentes onder elkaar.

    *Als je ZZP VG zwaartes vergelijk met de GGZ ZZPC zwaartes komen deze zwaartes ongeveer overeen. Een VG zzp2 is qua zwaarte te vergelijken met een GGZ ZZP2C. Zeker als je behandeling mee telt, die helaas extern bij de zorgverzekering zit,

    Dit is jantje. Jantje is 24 jaar en heeft een licht verstandelijke beperking. Jantje heeft bescherming en zorg in nabijheid nodig. Het is (nog) niet met grote zekerheid te zeggen of Jantje levenslang zorg in nabijheid nodig heeft. Jantje krijgt een (L)VG ZZP2 en mag de WLZ in. Met een VG zzp3 mag Jantje zelfs thuis wonen met een ZZP3 in de WLZ.

    Dit is Sietze. Sietze is 24 jaar heeft een Autistische stoornis en is daarnaast zwakbegaafd. Door een grote ontwikkelingskloof heeft Sietze meer toezicht en zorg nodig dan Jantje. Ook Sietze heeft zorg in nabijheid nodig. Daarnaast is Sietze trager dan Jantje, maar wel wat slimmer. Door de traagheid moet Sietze continu nadenken. Omdat Sietze wel realiteitsbesef heeft blijft alle informatie telkens herladen worden. Sietze heeft namelijk heel goed door dat als dit niet gebeurt alles fout loopt. Hierdoor kan Sietze niets loslaten. Sietze past in een GGZ ZZP4C pakket.
    Helaas vond Nederland dat psychiatrische aandoeningen maar allemaal naar de gemeente moest, omdat de dsm maar een Bijbel zal zijn volgens populisten. Een trap onder de kont van de gemeente zal de oplossing zijn. Alles in de WMO is gericht op herstel en kortdurende problemen. Helaas wordt Sietze nu om de enkele jaren opgezadeld met herindicatie en heeft Sietze veel minder rechten dan Jantje. Dit terwijl de zorgvraag van Sietze zwaarder is dan Jantje.
    Als Sietze moet verhuizen moet Sietze maar afwachten wat de plaatselijke gemeente doet en of de gemeente genoeg geld heeft.

    Wat nou gelijke rechten?

    Kom op jongens, laten we niet over leeftijdhokjes gaan struikelen. Laten we samen strijden. Grondslag GGZ moet evenredige kansen krijgen om in de WLZ te mogen als alle andere grondslagen. Het zal om de zorgvraag moeten gaan ipv de grondslag. Daar zit de hoofdoorzaak van het probleem. Dit is gekomen door grenzeloos stigmatiseren van volwassenen en kinderen met een GGZ aandoening. Laten we samen strijden tegen dit onrecht. Samen staan we sterker. Maar ja, schreeuw ik al vanaf 2007. Roepen in een Woestijn.

    Reinier (autistische stoornis en grensgeval LVB)

  3. sandra
    14 januari 2016 at 00:12

    er moet zeker verandering komen in jeugdzorg raad van kinderbeschereming en leger des heil kinderen met adhd en andere klachten overlijden van n vader of wat voor problematiek dan ook ze gebruiken t leed tegen je en dat maakt t alleen maar erger al 14 jaar maak ik dit mee leugens in raportages onrecht ook im de rechtbank gek word je er van en de schade die ze je kinderen aan doen vormt wie ze later worden ruk geen gezinnen uit elkaar maar heel ze echt ik heb n jongetje van 4 en 1 van 11 en weer lijden onmacht onrecht leugens en verdraaien en medishe stickers erop en gewonnen verschrikkelijk arme kids en ouders en familie mama sandra

  4. Petra de groot
    13 januari 2016 at 10:30

    Het is verschrikkelijk omdat ouders met een zorgintensief kind en vooral jeugdggz zowel met de decentralisatie jeugdwet als passend onderwijs tegelijkertijd te maken kregen + de pgbchaos alseen kind een maatwerkvoorziening nodig had!!!

    Ouders komen om in de bureaucratie kregen te maken met indicatiestellers aan de keukentafel die vaak een schokkend kennisgebrek bleken te hebben aan jeugdggz gerelateerde stoornissen als bijv ASS.
    Ouders moesten vaak op 3 fronten tegelijk t moeras van de bureaucratie door wat enorm veel tyd en geld kost. Plus kostenstapeling door oa eigen bijdrages als een kind (tydelijk) in een gespecialiseerde instelling voor jggz moest worden opgenomen.
    Terecht is deze oneerlijke en discriminerende maatregel teruggedraaid

    Naast deze ongein moesten ouders ook nog een gezin draaiende zien te houden.
    Velen ouders zijn hierdoor zwaar overbelast geraakt.
    T zou goed zijn als men gaat beseffen dat jggzproblematiek geen opvoedprobleem is maar dat sprake is van serieuze stoornissen en handicaps die complex zijn en niet op de voetbalclub of met opvoedtips op te lossen zijn.

    De hersenen zijn ons belangrijkste orgaan maar als daar in de werking/ontwikkeling iets mis gaat neemt men t niet meer serieus en das raar.
    Graag zie ik als ouder met 2asskids dat alle kinderen dezelfde recht op zorg en hulp krijgen als kinderen die een lichamelijke handicap hebben
    Dat moet toch kunnen lijkt me…

  5. Aad Rieken
    13 januari 2016 at 08:55

    ”DESIREE VAN DOR-E-MALEN!”