column nr 11

Op de christelijke school van mijn jeugd was het de gewoonste zaak van de wereld dat je iedere maandagmorgen een gezang of psalm opdreunde. Netjes vooraan, gezicht naar de klas. Wat een orde en discipline was er toen in de klas. Mocht je na 1 waarschuwing niet luisteren dan kon het gebeuren dat de bordenwisser jou richting op ging en, naar ik begreep van klasgenoten, dat deed best pijn. Of je kreeg een pets met een liniaal op je vingers. Ook dat was zeer pijnlijk begreep ik. Menig kind dat dit overkwam, dacht zijn gram te halen door thuis te vertellen dat de meester of juf hem of haar pijn had gedaan. Het kind kon nog een extra draai om zijn of haar oren erbij krijgen. “Wat?! Jij luistert niet naar de meester of juf? ” Klets “Dan krijg je er van mij nog één bij”.

Geen ouders met opgestroopte mouwen die hun gelijk kwamen halen op school. Nee je deed wat fout en daar werd je voor gestraft, niets meer en niets minder. Geen kinderen die altijd gelijk wilde hebben, het was een helder leerproces, discipline. Geen scheldende kinderen in de klas die een juf of meester voor alles uitmaakte wat voor sommige kinderen tegenwoordig de gewoonste zaak van de wereld lijkt te zijn. Natuurlijk hadden wij ook raddraaiers in de klas. Zij gingen uiteindelijk met grote oren van school. De hoofdmeester pakte de knul bij zijn oren nam hem zo uit de klas of van het schoolplein mee. Dan volgde de mildere straf, strafwerk schrijven, na schooltijd, onder toeziend van de meester of de juf. Dat allemaal netjes aan elkaar geschreven in een schuin handschrift, vooral tussen de lijntjes.

Iedere week, op een doordeweekse dag, kwam Tante Jans, een oudtante, vanuit Rotterdam met de trein, om mijn moeder te helpen in de huishouding. Het huis werd gekuist van boven naar beneden, de vrolijkheid zelve was zij en we waren altijd blij om haar te zien. Tante Jans in haar bloemetjes schort. Ik was dol op haar, mijn broertje ook. Hij was haar lievelingetje en ze noemde hem dan op z’n Rotterdamse mijn “zepertje”. De warme prak tussen de middag met haar was een feestmaal. Een echte Rotterdamse, met opmerkingen en zinnen die zo heerlijk klonken. Mocht ik de Nederlandse taal van haar overnemen dan werd ik gecorrigeerd op school met zinnen zoals “de Zee is in Hoek van Holland” mocht ik toevallig zeggen “toen zee zij”. Ook kunnen en kennen , ik maakte er een potje van, dankzij Tante Jans. Het meest gênante moment was toen ik als Computer Programmeur aan de slag ging. De projectleider vond het nodig een briefje op mijn bureau te plakken met de tekst “kunnen is iets wat je kan doen en kennen is iemand die je kent”, iets om nooit meer te vergeten.

Op zondag was Tante Jans, samen met haar man Ome Gerrit, altijd te gast bij mijn moeder. Zondag, de dag dat ik mijn psalm of gezang uit mijn hoofd moest leren, dat had nogal wat voeten in de aarde. Tante veranderde dan opeens, ze was niet aardig , ze werd een heiden in mijn ogen. Op zondag kwam zij zonder bloemetjes schort, dan bleef het schort thuis en verscheen zij in haar zondagse kleding met een keurig sjaaltje onder haar jas, een stevige handtas en de meest afschuwelijke platte schoenen die ik ooit heb gezien. Alle andere momenten dat ik tante zag was het altijd met een schortje om, met twee linten welke op de rug samen kwamen in een strik. Op God’s rustdag kwam ze samen met haar man een kaartje leggen, jokeren. Niet zo maar jokeren, maar jokeren om centen, stuivers, dubbeltjes en…..kwartjes. Vaag herinner ik mij dat er een x aantal spelen moest worden gespeeld onder voorwaarden van 3 dezelfde, drie achter elkaar tot in 1 keer uit. De centjes pot om te winnen werd iedere keer weer groter en groter.

Als kind mocht ik kijken, alleen maar kijken naar het kaarten, want tante mocht dan wel heiden zijn, nee… ik als meisje mocht niet in aanraking komen met “zoveel slechts”, zei ze. Waarop ze het uitschaterde als ze deze woorden uitsprak. Pas later begreep ik het cynisme hiervan. Je bent dan net op een leeftijd dat je voelt dat je in de maling wordt genomen maar je begrijpt er gewoon nog niets van. Dus lachte ik als een boer die kiespijn had, zogenaamd dat ik het begreep.

Het leren van mijn psalm of gezang was ernst voor mij, dat moest van de meester of juf en dat deed ik dan ook trouw, ik wilde altijd een 10 voor psalm of gezang. Ik oefende dan ook in de huiskamer, hardop, keer op keer, net zolang tot ik het uit mijn hoofd kon opdreunen. Als tante er dan doorheen zat te tetteren, of oneerbiedige dingen zei over de Here Jezus, dan werd ik boos en riep dat dat niet mocht van onze Lieve heer.

Ik mocht de nootjes op tafel zetten, een borrel inschenken voor ome Gerrit. O wee als ik Tante vergat te voorzien van haar bessen jenever, dan klonk er direct “heb ik een houte’ bek of zo?…..

Mocht ik toevallig iets willen inbrengen of ergens een mening over hebben dan kreeg ik steevast te horen “Opoe Herfst, ga jij nou maar lekker onze Lieve Heer liedjes leren en doe ‘m ook de groeten”.

Met een glimlach kijk ik toch terug op een huiselijke periode waar familie en vrienden elkaar opzochten omdat er weinig anders was, geen dominant scherm in de kamer aan de muur, geen communicatie via smartphones.

Ik heb mijn oude rapporten nog even nagekeken, inderdaad voor psalmen en gezangen had ik altijd een 10, nou ja bijna altijd. Ik zag ook een 9 op een van de rapporten staan. Bij het zien van de 9 bekroop mijn gelijk een gevoel van onbehagen, dat kan niet anders dan de schuld van Tante Jans zijn geweest.

 

wie was Opoe Herfst: Opoe Herfst

 

Yvonne Boeckx

Yvonne Boeckx

Yvonne Boeckx | Zaterdagcolumnist (2 wekelijks) | 8/2015 - 2/ 2020

1 Reactie

  1. Aad Rieken
    10 november 2018 at 08:46

    “Toen Was Geluk Nog Heel Gewoon!”