Ze herkent me niet meer, dat wil zeggen slechts bij vlagen, zoals radiostations die voorbij rollen op de FM van een transistorradio. Daar zit – net als bij haar – een heleboel ruis tussen. Ze is nog steeds vief en bij tijd en wijle heel ondeugend.
“Hé, bonbonnetje van me!”, roep ik, terwijl ik denkbeeldig mijn verzorgingstehuisfeestmuts opzet. Ze kijkt mij aan met een lege blik en vraagt me wat ik kom doen, want ze wacht op haar kleindochter.
Ik hoop op een impulsvernieuwing. Die komt soms na een half uurtje, naarmate we praten over van alles en nog wat, maar veelal over vroeger. Dan komt er – zoals ze dat noemen – een voortschrijdend inzicht, een komische paradox over onderwerpen in een verleden tijd.
Ze stopt een ochtendjas in mijn tas met de vraag of ik die wil wassen. Ik knik glimlachend en zeg haar dat ze nog steeds goed kan commanderen. Ze kijkt me aan met donkere ogen, die van mij naar het raam glijden en als ze en paar minuten in een luchtledig universum heeft gestaard, pakt ze de afstandsbediening, klikt de tv aan en begint een dialoog met de journaallezer. Die van NPO1, want die vindt ze het aardigst.
Op zo’n moment zou ik het liefst drie Margarita’s achterelkaar naar binnen willen slaan, maar ik moet nog rijden, dus loop ik vijf minuten later voor twee advocaatjes met slagroom naar het restaurant. Eenmaal terug lepelen we die zwijgend op.
Daarna volgt een oud ritueel. Ik drenk een sjaal in rozenwater. Die hang ik op vóór het open raam, aan de gordijnstang, zodat de wind ermee kan spelen en de kamer gevuld wordt met de geur van rozen. Zo hoop ik, al is het maar voor even, dat ze in herinnering teruggaat naar haar rozentuin.
Na een grondige inspectie van de kamer pak ik haar vast en knuffel haar. Ze trekt zich niet terug en dat doet me goed. Ik klik zachtjes de deur achter mij dicht en zwaai naar het verzorgend personeel, geef een nieuweling nog een paar instructies met de belofte van zes bakken aardbeien uit eigen tuin bij goed gedrag.
Als ik ‘s avonds thuiskom ben ik te moe om de gewenste Margarita’s te maken en schenk, na een warme douche, een flinke bel Rioja in.
Dan herinner ik mij haar ochtendjas en besluit hem nog even te wassen, tegen gereduceerd tarief om hem morgen weer schoon mee te kunnen nemen. Als ik de jas uit de tas haal zie ik op de bodem twee doorschijnende rode papieren bolletjes liggen.
Ze lijken op kersenbonbons maar de verpakking ziet eruit alsof ze de marathon hebben gelopen. Voorzichtig draai ik de wikkel open en als in een droom zie ik de met bevend handschrift geschreven tekst op het omgekeerde zilverpapiertje: “Hallo Bonbonnetje, liefs Oma”!
Old soldiers never die, maar dát wist ik allang!
11 Reacties
Heel mooi! En zo triest! Mijn moeder had het 12 jaar.