Naar aanleiding van de soms dreigende opstelling van Rusland en de chaos in Turkije, ging ik de afgelopen weken in gedachten terug naar de tijden dat ik les gaf. Ik stelde toen mijn trainees – in de taal die ik doceerde – soms de vraag: “Wat zijn uw kwaliteiten en hoe zou u die kunnen inzetten in tijden van oorlog?” Daar had niemand ooit over nagedacht. Huiswerk dus. De herinnering gaat daarmee ook terug naar ‘Ouwe Dibbes’. De vader van mijn moeder.

Hij is slachter en werkt op het abattoir aan de Boezemstraat in Rotterdam. Hij betrekt met Oma een huis er tegenover. Het café bevindt zich op de hoek van het abattoir. Op twintig passen van de dienstuitgang. Achteraf, blijkt het de perfecte driehoeksverhouding.

Ouwe Dibbes houdt van jenever, net als de rest van de slachters. De kroeg heeft één van de hoogste omzetten in bier en jenever van Rotterdam. Na werktijd gaat de hele manschap erheen. Het is een hechte gemeenschap. De mannen verdrinken er hun ellende en de vrouwen kunnen er bij elkaar hun misère kwijt. Zij hebben nauwelijks geld en boodschappen zijn ‘op de pof’. Als de winkelier geluk heeft, krijgt hij aan het einde van de week betaald.
Wij noemen dat nu ‘Die goeie ouwe tijd’.

Ouwe Dibbes heeft een mooie operastem en zingt bij thuiskomst graag Aïda. De buren heeft hij er nooit echt blij mee gemaakt. Het duurt namelijk soms een uur voordat hij de tweede etage bereikt, omdat hij net zo snel naar beneden als naar boven gaat. Het schouwspel heeft daardoor veel weg van een 78-toerenplaat waar een barst inzit. Elke keer wanneer de plaat hapert (lees: wanneer hij van de trap af dondert) begint Ouwe Dibbes opnieuw te zingen. Een onvoltooide symfonie dus.

De oorlog breekt uit. Het abattoir wordt hiermee geconfisqueerd door de Duitsers. Op stelen staat de kogel. Direct. Je wordt bij de dienstuitgang twee keer gefouilleerd. Ouwe Dibbes echter, mede gedreven door het gemis aan jenever, bedenkt een ingenieus plan. Vijf minuten voordat de fluittoon aangeeft dat de werkdag voorbij is, steelt hij een klomp vet en verstopt die in zijn werkkleding. Op een afgesproken plek, vangt mijn moeder die op in haar schort, aan de andere kant van de muur, en rent ermee naar huis.
Sie haben es nicht gewuβt!

Er breken rijke tijden aan voor het gezin. Met vet kun je namelijk op de zwarte markt alles ruilen. Ze hebben groenten, fruit, aardappels, sigaren en natuurlijk ook jenever. Elke dag is er een pan rijk gevulde soep en eten er een paar hongerige bekkies mee. Sommige voedselbonnen gaan naar de minder bedeelden.

We schrijven inmiddels 18 maart 1954, mijn geboortedag. Ik ben een kleine ukkepuk. Nauwelijks een zesponder, maar met vol vertrouwen in het leven. Mijn vader is violist. Vanwege zijn optreden en een bindend contract zit hij vast in Malmö, Zweden. Mijn moeder wil echter dat ik in Nederland ter wereld kom. Rood haar. Het is niet anders. Ik word geboren aan de Henegouwerlaan in Rotterdam. Net als de helft van Rotterdam trouwens.

Als Ouwe Dibbes hoort dat HIJ zijn eerste kleinkind heeft gekregen, moet dat uitbundig gevierd worden. Hij drinkt – op z’n minst – een liter jenever. Onderweg koopt hij een bos rode rozen voor de kraamvisite. Eenmaal aangekomen op de kraamkamer legt hij het boeket naast mijn moeder neer. Ik lig in het bedje ernaast.

Bij nadere inspectie van het boeket blijkt er – zeggen en schrijven – nog maar 1 roos in te zitten. Klaarblijkelijk heeft Ouwe Dibbes de rest onderweg verloren. Als je aan alle lantarenpalen blijft hangen, om de weg niet kwijt te raken, kan ik me dat levendig voorstellen. Hij zal de bloemblaadjes, verspreid over de weg naar de Henegouwerlaan, hebben achtergelaten. Ik hoop als een magisch nieuw pad voor een oude of onbekende liefde. Wat overblijft zijn schaamteloze kale stelen in een verfrommeld stuk plastic. Met een vernietigende blik richting mijn Opa zet de verpleegster ze, demonstratief omgekeerd, in een lege mayonaise emmer op de vensterbank. Die ene roos die over is, legt hij op mijn dekentje.

Het is zijn eerste en laatste cadeau. Hij overlijdt kort daarna.
Ouwe Dibbes, die zijn gezin als een held door de oorlog heen loodste.

Neem het maar van mij aan: Het ‘perfecte cadeau’ is relatief.
Want, recht uit het hart en met de juiste intentie, is één roos soms het meest beduidende geschenk dat je iemand ooit kunt geven.

Paulette Elens

Paulette Elens

Paulette Elens | Zondagcolumnist [ sept 2015 - sept 2016]

8 Reacties

  1. Leo
    1 augustus 2016 at 18:33

    Klopt helemaal meg de verhalen die ik hoorde van rotterdammers die ook slagers in de familie hadden😀. Was een apart stelletje. Maar wel altijd gezellig, en je weet het, waar slagers tappen is het goed happen.
    Top verhaal weer😊😊

  2. 1 augustus 2016 at 10:31

    Elk verhaal is weer leuk om te lezen. Geweldig
    👍😎👍

  3. Connie vd Schans
    1 augustus 2016 at 09:53

    Zo beeldend weer geschreven Paulus, goed gedaan !!!! Leuk !!!

  4. Wil Driesen
    31 juli 2016 at 12:24

    Prachtig verhaal weer genoten en ik ben thuis geboren maar mijn zus en broer in kraamkliniek Henegouwerlaan en ik had ook zo’n opa geweldig !

  5. Aad Rieken
    31 juli 2016 at 12:00

    In mijn jeugd zong ik en met mij velen dit lied;

    ”Wie Kent Het Niet!”

    Hup ouwe dibbes gooi je benen in de hoogte,
    hup ouwe dibbes gooi je benen in de lucht.
    Nooit zal ik meer dronken wezen,
    nooit zal ik meer dronken zijn.
    Hup ouwe dibbes enz. enz. enz.!

    • Paulette
      31 juli 2016 at 12:03

      Oh Aad………..die kende ik niet! Wat een leuke! Bedankt daarvoor!

  6. Charles van Hutten
    31 juli 2016 at 09:49

    Top verhaal……zie het helemaal voor me.
    ‘de perfecte driehoeksverhouding’…..mooi en passend omschreven.
    Groetjes, Charles xxx

  7. 31 juli 2016 at 09:47

    Gewoon weer genoten.
    Ben ook in 1954 geboren, in Rotterdam, maar dan thuis.
    Maar opzeker dat de helft van de Rotterdammers in die tijd in dat ziekenhuis geboren zijn.