Zo, ik zit, denk ik, terwijl ik me op één van de schaarse stoelen in de wachtkamer installeer. Het was een heel gedoe om hier te komen. Eerst de weg er naar toe. Een prachtige weg, dat wel, via Maasland, Schipluiden en Den Hoorn. Maar altijd oppassen geblazen. Tractors, bochtenwerk met water aan beide kanten en, ondanks het mooie fietspad naast de weg, veel fietsers.

Bij het nieuwe Gasthuis aangekomen, bleken alle invalidenparkeerplekken voor de ingang bezet. Een gastheer verwees mij naar de algemene parkeerplaats een heel eind verderop en instrueerde de bestuurder van een elektrisch autootje om achter mij aan te rijden. Met mijn auto parkeerde ik ook mijn trots en stapte over in het karretje, dat mij pal voor de ingang afleverde. Wat een chique boel, schoot het door me heen toen ik in de immense hal stond. Je zou zomaar verdwalen.

Een gastvrije gastvrouw wees me de weg en via een roltrap belandde ik daar waar ik wezen moest. Een volgende gastvrouw trok mijn pasje bijna uit mijn hand en haalde het langs een scanner. Prompt prijkten al mijn gegevens inclusief foto op een scherm. Vervolgens rolde er een bonnetje uit dat in mijn handen werd gedrukt. Het vermeldde de wachtruimte waar ik moest plaatsnemen, de uitlooptijd van de specialist en een volgnummer.

‘Wat is het hier groot, je zou er verdwalen,’ klinkt het naast me in wachtkamer nummer zoveel. Ik verbijt een lach om het cliché, dat ik hier al eerder heb opgevangen en had ik het zelf zojuist ook niet verzucht? Intussen houd ik het beeldscherm nauwlettend in de gaten. Bij ieder ‘bliepje’ verschijnt er een nieuw nummer. Als mijn nummer op het bonnetje correspondeert met het nummer op het scherm, moet ik in actie komen. Achter het nummer op het scherm verschijnt dan tevens het nummer van de kamer waar de arts mij verwacht.

‘O, werkt dat zo,’ zegt mijn buurman, na mijn poging hem de gang van zaken uit te leggen. ‘Dan duurt het nog wel even voordat ik aan de beurt ben; ik had wel brood mee kunnen nemen.’ Hij lacht om zijn eigen uitspraak, terwijl hij naar zijn nummertje staart. ‘Vroeger zeiden we het weleens gekscherend, maar het heeft er hier veel van weg dat we een nummer zijn.’

Ik kan hem niet helemaal ongelijk geven. Ondanks het feit dat de meer onpersoonlijke naam ‘ziekenhuis’ veranderd is in ‘gasthuis’ en ondanks de (soms té) behulpzame gastvrouwen en kundigheid van de artsen, word ook ik tureluurs van alle nummertjes waarin ik door ‘het systeem’ lijk samengeperst.

Om de tijd te doden, blader ik door de ‘Metro’. Even wordt mijn aandacht afgeleid van Het Scherm door een artikeltje over de grootste clichés in de Nederlandse taal. Er is een boekje over verschenen en de top-20 staat alvast afgedrukt in de krant. Een feest der herkenning. Toch mis ik er een paar, maar die staan vast lager in de ranglijst. Zo niet, dan zou ik de samenstellers willen adviseren eens een middagje in een ‘gasthuis’ door te brengen om nieuwe inspiratie op te doen…

Het bliebje brengt me weer terug in de wachtkamer. Ik herken het nummer van mijn buurman, stoot hem aan en knik naar het scherm. ‘Volgende patiënt,’ zeg ik. ‘Dat is tenminste duidelijke taal,’ zegt hij dankbaar. Hij staat op en sjokt gelaten de eindeloos lange gang in met de talloze deuren.

Irma Moekestorm

Irma Moekestorm

Woensdagcolumnist | Schrijver | Dichter bij www.knipoog.nu

1 Reactie

  1. Aad Rieken
    14 oktober 2015 at 08:54

    ”Graaf Reinier Heeft Flink Aan De Weg Getimmerd!”