column nr: 28

Wachten is net zo vervelend als dat je zelf van het wachten maakt. Ik vind het woord “wachtkamer of -ruimte” dan ook een prachtig woord waar je zelf de juiste invulling aan kunt geven. Foeterend of berustend omdat de poli uitloopt. Gespannen, relax of lezend. Bellend ( niet mijn ding trouwens) en dan vooral anderen lastig vallend met een soms onzinnig gesprek of gesprek in een taal welke ik niet begrijp. Gewoon om je heen kijken, staren. Keuzes genoeg. Wachtkamers zijn tegenwoordig gelukkig steeds meer open ruimtes met dito meer bewegingsruimtes waar koffie of thee genuttigd kan worden.

Ik kies voor de relax stand. Ik blader rustig in een tijdschrift. Ik wacht netjes op mijn beurt om naar binnen te gaan. Zo nu en dan kijk ik naar de mensen die mij passeren. Een man, gekleed in het wit, snelt voorbij op zijn step, haast is vast de reden. Een jongeman duwt de rolstoel voort van een dame met infuus, een sjaaltje bedekt haar kale hoofd. Een vader, met zijn dochtertje al huilende in zijn armen, loopt in een rap tempo door de gang, achtervolgt door wellicht zijn vrouw. Zijn ogen kijken wazig en verdrietig om zich heen, de vrouw veegt met een zakdoek haar ogen af. Al pratend en lachend passeren een aantal verpleegsters met hun “lunch to go” in de bekende blauwe zak.

Mijn aandacht wordt getrokken door een oude man die sloft door de gang, in een langzaam tempo. Bij iedere stap moet hij het ene been erbij slepen om vooruit te kunnen. Hij heeft iets in zijn linkerhand, een plastic hoesje.  Weer blader ik verder en lees gedachteloos. Na 5 minuten hoor ik het sloffen van de man weer naderen. Ik kijk op en denk Zo dat zit erop, hij kan naar huis.

Mijn naam wordt geroepen, ik ga naar binnen voor een gesprek voor een second opinion voor mijn moeder van 88. Als ik na een half uurtje weer naar buiten kom, herhaalt alle ellende die ik hiervoor voorbij zag komen zich weer, maar dan andere gezichten, andere mensen, ander verdriet of soms vreugde.

In mijn rechter ooghoek zie ik dezelfde oude man, sloffend, naar het einde van de gang lopen, nog steeds met het zelfde plastic hoesje in zijn linkerhand. Vreemd, bedenk ik mij. Ik blijf stilstaan en kijk hem na. Aan het einde van de gang zie ik hem links af slaan, een andere ruimte ingaan. Na nog geen 30 seconden zie ik hem weer uit die ruimte komen en zijn weg vervolgen, hij komt mij tegemoet. Ik besluit te wachten.

Op ongeveer 3 meter afstand maken we oogcontact, er verschijnt een grote glimlach bij hem. Ik glimlach terug. Als hij bijna voor mij staat zegt hij: “Je staat op mij te wachten, hè…”

“Ja, dat klopt. Ik heb u al een paar keer heen en weer zien lopen op deze etage en dacht die man heeft vast zin in een praatje.”

“De lift, ik moet naar de lift en die kan ik niet vinden”, fluister hij mij plots toe, waarop er iets van wanhoop in zijn ogen verschijnt. Het bordje ‘lift’ met een pijl hangt vlakbij, groot aangegeven bijna boven onze hoofden op ongeveer 2 meter afstand.

Ik vertel de oude man dat hij boft dat ik de weg heel goed weet in het ziekenhuis en stel voor om samen naar de lift te gaan. Hij vertelt de reden waarom hij in het ziekenhuis is en tilt daarbij het plastic hoesje in zijn linkerhand omhoog. Al lopend stel ik hem de vraag of hij alleen naar het ziekenhuis is gekomen.

Bij de lift aangekomen zegt hij: “Ze ging altijd met mij mee, ze regelde alles voor mij, maar ze is er niet meer…Kun jij niet met mij mee gaan, naar mijn huis?”, vraagt hij.

Ik leg uit dat mijn Arie heel blij met mij is en beneden in de hal aan het wachten is op mij. We lopen de lift uit en ik vraag waarheen nu. “Naar mijn brommert”, zegt de oude man.

We passeren mijn Arie, ik zwaai en zonder woorden begrijpt Arie wat ik aan het doen ben.

“Is dat hem?”, vraagt de oude man. Ik knik bevestigend. “Hij ziet er wel sterk uit, hij doet toch niks… hè”. Waarop ik glimlachend antwoord: “Nee hoor, mijn Arie vindt het goed dat ik even met u meeloop en een praatje maak”. Hij glimlacht terug. We lopen al pratend het pand uit.

Bij de parkeerplaats voor fietsen en brommers vraag ik welke “brommert” van hem is. Het duurt even en dan vindt hij zijn brommert. Ik kijk toe totdat hij zijn sleutels heeft gevonden. Vol trots vertelt hij de extra’s die hij heeft aangebracht aan zijn brommert. Ik luister geduldig naar zijn verhaal.

En dan is de tijd daar dat onze wegen zich scheiden. Hij kijkt mij aan en vraagt nog één maal:  “Kun je echt niet met me mee gaan, je mag achterop mijn brommert hoor?”

Ik schiet vol, tover een glimlach, schud stevig zijn hand, leg mijn andere hand bovenop zijn hand en wens hem een veilige rit naar huis. Ik draai mij om en loop weer richting de ingang van het ziekenhuis. Bij de deur gekomen draai ik mij nog eenmaal om, hij heeft mij blijkbaar de hele weg nagekeken, we zwaaien naar elkaar.

Dag lieve oude eenzame man, ik hoop dat je veilig bent thuis gekomen.

 


 

Yvonne Boeckx

Yvonne Boeckx

Yvonne Boeckx | Zaterdagcolumnist (2 wekelijks) | 8/2015 - 2/ 2020

3 Reacties

  1. Bea Scheurwater
    20 juli 2019 at 11:05

    Zo zijn er helaas velen…..druk druk druk

  2. Magda Haan
    20 juli 2019 at 09:59

    Triest je zo verloren te voelen, ontroerend verhaal

  3. Marja Gerkema
    20 juli 2019 at 09:15

    Heel ontroerend….