Columnisten schrijven eigen visie op persoonlijke titel.
- De aard van de journalistieke vorm van columns is dat deze informatief, leerzaam. onderhoudend maar ook kritisch, humoristisch (parodie, ironisch, sarcastisch, satirisch) en prikkelend kunnen zijn binnen een maatschappelijke context.
- Waar de columnist dat zelf nodig acht, kunnen links in de tekst staan die naar achtergrondinformatie doorverwijzen
- Wat voor de één een leuke of rake column is, is voor een ander onzin, een belediging of niet acceptabel. Youp van 't Hek die met alles en iedereen de vloer aanveegt in zijn columns in het NRC wordt niet door iedereen gewaardeerd. Hetzelfde geldt voor Theo Holman in Het Parool en diverse andere columnisten.
- Aan columnisten wordt door de Nederlandse rechter een grote mate van vrijheid toegekend in hun columns. Deze vrijheid kan zich ook uitstrekken tot teksten die, als ze buiten een column geschreven zouden zijn, als kwetsend of beledigend gekenmerkt worden.
Afgelopen week werd de registratie van de avond van de kleinkunst op televisie uitgezonden. Het concept van deze avond is als volgt: artiesten met hits van een aantal jaar geleden worden gekoppeld aan kleinkunstenaars van nu. Zij schrijven vervolgens een antwoord of vervolg op het nummer en op de avond zelf worden beide nummers achter elkaar gezongen. Een voorbeeld is cabaretier Martijn Kardol die een antwoord schreef of ‘Het is altijd lente in de ogen van de tandartsassistente’, maar dan vanuit het oogpunt van de assistente zelf. Want ja, hoe leuk is het nou eigenlijk als je iedere dag 20 patiënten hebt die zwijmelen door je ogen terwijl jij ondertussen hun tandsteen, slechte adem en kiespijn moet trotseren?
Dit programma heeft mij aan het denken gezet. Hoe zou het bekende ‘Lied van Maassluis’ klinken als het vandaag de dag geschreven zou worden? Allereerst fris ik ieders geheugen even op met de bestaande tekst:
Als ik bij de pont op ’t Havenhoofd De schepen langs zie gaan
En ’k draai me om en zie de oude toren voor me staan
Met de zeewind in mijn haren loop ik naar de Koe-paard-brug
Over Schans-eiland in het oude hart terug
(Refrein):
Maassluis mijn thuis aan de Waterweg
Denk het water weg en Maassluis is nergens
Maassluis mijn thuis aan de Waterweg
Zonder Waterweg geen Maassluis
De Furie en de Rigel liggen aan de Kaai gemeerd
Daarna wordt het Stadhuisje met een trotse blik geëerd
De Wip de Markt de Goudsteen zijn het hart van oud Maassluis
En met de Vlietjes vormen zij ons aller thuis
(Refrein)
Van Boonervliet tot Steenendijck wil ik zingen in dit lied
Van flats en nieuwe wijken in een langgerekt gebied
Maar altijd zal het water en de toren van de stad
Ons hart verwarmen want zij zijn de bakermat
(Refrein)
Al bestaan alle plekken die in het nummer benoemd worden, denk ik toch dat we het echt wel wat meer naar deze tijd kunnen halen. Allereerst moeten we beginnen met het feit dat het water dat langs Maassluis stroomt feitelijk gezien helemaal niet de Nieuwe Waterweg is, maar Het Scheur. Daarnaast is het ook tijd om wat meer iconen van Maassluis te benoemen. Dus, hier gaan we dan, wie weet wordt dit hét nieuwe Lied van Maassluis. De melodie is gelijk gebleven, dus zing het maar meteen uit volle borst mee:
Als ik bij de letters op de kant de schepen langs zie gaan,
En ik draai mij om en zie ’t Douanehuisje naast mij staan,
Loop ‘k rustig langs de haven met een lach op mijn gezicht,
Richting de Furie, die daar stralend voor mij ligt.
(Refrein):
Maassluis mijn thuis liggend aan Het Scheur,
Nooit eens in mineur, want Maassluis is vrolijk,
Maassluis mijn thuis liggend aan Het Scheur,
Steeds een goed humeur door Maassluis.
De helling na de ophaalbrug trotseer ik met plezier.
En de Monstersche Sluis die wordt geopend met een zwier.
De Hoogstraat brengt mij naar de Wip, daar sjees ik naar benee’
En haal een ijsje, met een bolletje of twee.
(Refrein)
Mijn fiets brengt mij iets verder weg, door wijken nieuw en oud,
Van Koningshoek, tot Steenendijck en wat nog wordt gebouwd,
De stad blijft alsmaar groeien dus laat wapperen die vlag,
Oh magisch Maassluis, je wordt mooier met de dag.
(Refrein)