Column nr 55 

Nee, ik heb het niet over rommel in de Sperwerstraat of langs de Waterweg. Ik vind onze stad best opgeruimd en bewonder de inzet van de mensen die steeds weer de troep van anderen van de dijk halen. Natuurlijk is er teveel zwerfafval en is plastic een probleem op zee en land. Maar in dit geval gaat het om iets anders.

Ik kom regelmatig in verpleeghuis DrieMaasHave. Elke twee weken lees en bespreek ik met een aantal bewoners een fragment uit de Bijbel. Dat blijf ik inspirerend vinden. Twee weken terug heb ik een beetje meegeholpen in de zogenaamde ‘mannenweek’. Heerlijk wandelen langs de Waterweg en luisteren en kijken naar verhalen over Maassluis in vroeger tijden bijvoorbeeld. En ik ga ook bij verschillende bewoners individueel op bezoek.

Zo ook deze keer. Hij zit in zijn rolstoel op zijn vaste plek aan een tafel in de huiskamer. Hij zit met zijn rug naar de deur en ik ga op mijn hurken voor hem zitten. Hij tilt zijn hoofd op en kijkt mij aan. Zijn ogen lichten op: “Ha, dominee!” De herkenning is er nog altijd. We geven elkaar een hand. “Nog altijd een heerlijk stevige handdruk”, zeg ik. “Dat zeggen er meer”, is zijn reactie. Het volgende moment schieten zijn ogen vol en vertrekt zijn mond. Ik rijd met hem naar zijn kamer voor wat meer privacy. En daar komt dat hoge, heftige woord eruit: “Wat is het toch een teringzooi!”

Ik weet waar hij op doelt. Op de rommel in zijn bovenkamer, waar een ziekte huishoudt waartegen nog altijd geen kruid gewassen is. Hij ervaart het als een teringzooi. Alsof alles door elkaar ligt. Begrippen en woorden, gezichten en manieren van doen, herinneringen en heden. Geen grip meer op jezelf en je denken en doen. Dat is ook een teringzooi en ik vind het een rake term. En die zooi in zijn hoofd zorgt ook voor veel onhelderheid en verwarring in de wereld om hem heen.

Zijn tranen vloeien rijkelijk, net als de andere keren dat ik hem bezocht. “Goed hoor, om gewoon maar te zeggen waar het op staat en die tranen eruit te laten. Misschien lucht het wel op”, probeer ik hoopvol. “Was dat maar waar”, is zijn ontnuchterende antwoord. Huilen helpt niks. Het lost niks op. Morgen zijn er weer dezelfde tranen als vandaag en die van gisteren. Aan zorg ontbreekt het niet. Ik heb hem meegenomen naar zijn kamer zonder dat de verpleging dat zag. En dus volgt naar een paar minuten een klopje op de deur en een bezorgde blik om de hoek. “O, gelukkig, hij is hier. We dachten even dat we u kwijt waren!” Ik zeg tegen hem dat ze dachten dat hij er stiekem vandoor was gegaan. Net zoals ‘de honderdjarige die uit het raam klom’. Of een beetje als Hendrik Groen. Even breekt er een glimlach door op zijn oude en door valpartijen gehavende gezicht. Maar al snel bedekken de tranen die opklaring weer. Onstuitbaar verdriet. Ik lees hem vertrouwde woorden uit de Bijbel voor en bid met hem. Of hij dat goed vindt, heb ik gevraagd. “Nee, ik vind dat heerlijk!”

Ik hecht het gesprek af en breng hem terug naar de woonkamer en zeg gedag. Hij bedankt me voor mijn komst en zegt dat hij het jammer vindt dat ik weer wegga en moet weer huilen. Ik beloof dat ik natuurlijk weer zal komen. Een verzorgende groet mij en voegt eraan toe: “Hij is de laatste weken steeds zo emotioneel.”

Ik neem de lift naar beneden. De buitendeur gaat voor mij open en ik fiets naar huis in de warme zomerzon die schijnt alsof het geen teringzooi is…..

Gerrit van Dijk

Gerrit van Dijk

Gerrit van Dijk

2014-2019 | Columnist op woensdag (1x per maand) | Dominee PKN | @gdijkdijk op Twitter

1 Reactie

  1. Johan
    3 juli 2019 at 16:48

    Beste Gerrit, wat een fantastische belefenis. Hier haal jij toch ook voldoening uit? Ga ajb zo door, ook als je uit Maassluis weg bent.