Laatst zat ik weer tegenover een vrouw van vijftig. Laten we haar Marleen noemen, want zo heet ze ook. Gescheiden, kinderen het huis uit, carrière op de rit, tuin op orde, hond zindelijk. Kortom: ze is klaar voor een man. En dan bedoel ik niet zomaar een man, nee, een goede man. Liefst eentje die haar begrijpt, haar niet onderbreekt, die de vaatwasser wél goed inruimt en bij voorkeur niet in een motorjack uit 1987 verschijnt alsof hij nog elke dag naar een Bon Jovi-concert moet.
“Ik wil gewoon weer verliefd zijn,” zei ze, terwijl ze met een servetje over de rand van haar koffiekopje wreef alsof daar de antwoorden op de liefde in stonden gegraveerd. “Maar ja, ze deugen niet.”
“Wie?” vroeg ik.
“Nou… die mannen. Die ik tegenkom. Geen klik, geen diepgang, slechte schoenen, foute grapjes. En waarom willen ze allemaal op een boot wonen? Of in een camper? Wat is dat?”
Ik had zin om haar uit te leggen dat mannen van boven de vijftig soms graag het gevoel willen hebben dat ze nog ergens naartoe kunnen, ook al raken ze zonder leesbril verdwaald op de ringweg. Maar ik hield me in. Dit was Marleens moment.
“Ik heb in drie maanden vijf dates gehad,” ging ze verder. “Eén had nog steeds een sleutel van zijn ex. Eentje nam me mee naar de pannenkoekenboerderij en sprak over zijn moeder in de tegenwoordige tijd, terwijl die al zes jaar dood is. En nummer drie had meer interesse in zijn smartwatch dan in mij.”
“En de andere twee?” vroeg ik.
Ze zuchtte. “O ja. Nummer vier vertelde bij het hoofdgerecht dat hij nog ‘aan het helen’ was van zijn vorige relatie. En nummer vijf had een schattige lach, maar gebruikte het woord ‘knorretje’ als koosnaam. Voor zichzelf.”
We moesten allebei even lachen. Ik nam een slok van mijn kruidenthee (ik drink dat nu, sinds ik per ongeluk drie weken in een yogaklas ben blijven hangen), en keek haar aan.
“Wat verwacht je eigenlijk van een man?” vroeg ik. Niet als life coach, maar als vrouw, vriendin, medereiziger op de midlife-rotonde.
Ze dacht even na. “Iemand die me ziet. Echt ziet. Die snapt wie ik ben, wat ik nodig heb, die zijn eigen boontjes kan doppen, zijn verleden een plek heeft gegeven, een beetje intelligent is, niet te klein, niet te dominant, geen sokken in sandalen.”
Dat is op zich geen gek lijstje, al moet ik altijd grinniken als mensen zeggen dat ze ‘gezien’ willen worden. We zeggen het alsof het mystiek is. Alsof we in nevelen gehuld zijn en iemand met een derde oog ons moet ontcijferen. Terwijl het vaak betekent: “Iemand moet luisteren als ik praat, me niet onderbreken, en op mijn verjaardag iets geven dat niet uit de Action komt.”
“Mag ik iets geks zeggen?” vroeg ik haar.
“Altijd,” zei ze, want ze weet inmiddels dat ik het toch doe.
“Ik denk dat je niet op zoek bent naar een man. Ik denk dat je op zoek bent naar bevestiging dat jij de juiste vrouw bent. Voor jezelf.”
Ze keek me aan zoals alleen een vrouw van vijftig je kan aankijken: met een mengeling van weerstand, interesse en het besef dat ik waarschijnlijk wéér gelijk had.
“Kijk,” zei ik, “je bent sterk. Je weet wat je níet wilt, en dat is al de helft. Maar je selecteert mannen alsof je in een schoenenwinkel staat en elke pump afwijst omdat ‘ie een stiknaadje verkeerd heeft. Misschien moet je het niet zien als zoeken naar dé perfecte man, maar naar iemand met wie je een beetje kunt meebewegen.”
“Maar ik wil geen genoegen nemen met minder.”
“En terecht,” zei ik. “Maar wat is ‘minder’? Is een man die zijn moeder mist minder? Of een man die zegt dat hij nog helende is? Misschien is dat juist eerlijk. Misschien is knorretje gewoon een onhandige poging tot tederheid.”
“Cobi,” zei ze, “je gaat me toch niet zeggen dat ik te kritisch ben?”
“Niet te kritisch,” zei ik. “Te bang.”
Dat kwam aan. Want daar zat het natuurlijk. Onder de afwijzingen, onder de grappen over slechte schoenen en camperdromen: de angst om weer teleurgesteld te worden. Om haar hart op tafel te leggen en iemand met een vork te zien prikken.
“Ik snap het,” zei ik zacht. “Je hebt jezelf opgebouwd. Je leven op orde. En nu mag iemand erbij, maar die mag niet te veel omgooien. Geen rommel, geen drama, geen gekkigheid. Maar ja, schat… dat is liefde niet. Liefde is rommelig. Liefde is een beetje gedoe. Een beetje ‘knorretje’. En veel geduld.”
Ze keek naar buiten. Het regende. Natuurlijk regende het. [ In columns regent het altijd als er een levensles aankomt… ]
“Wat moet ik dan doen?” vroeg ze. “Hoe vind ik dan iemand die bij me past?”
“Door te stoppen met zoeken naar wie hij moet zijn. En te beginnen met voelen hoe jij wil zijn. Met hem. Als jij met iemand kunt lachen, jezelf kunt zijn, en het idee hebt dat je niet hoeft te veranderen in een jongere versie van jezelf met strakkere dijen en minder bagage—dan ben je een eind op weg.”
Ze knikte. “En als hij dan sandalen draagt?”
“Dan koop je hem sokken zonder gaten en hoop je dat hij een goed hart heeft.”
We lachten weer. Zoals we dat al jaren doen. Want uiteindelijk gaat het daar toch om: kunnen lachen met iemand die niet perfect is, maar wél blijft.
Mijn advies:
Lieve vrouwen (en mannen) van deze mooie leeftijd: liefde op latere leeftijd is geen tweedehandsje. Het is geen afdankertje of plan B. Het is de luxe om te kiezen voor gezelschap dat je verrijkt zonder dat het je overweldigt. Maar dan moet je wel durven ontvangen wat je misschien niet had verwacht. Wees open. Wees mild. En als hij “knorretje” zegt, lach dan. Of zeg: “Dan ben ik je biggetje.” En kijk wat er gebeurt.
Liefde is geen sprookje. Maar het is wél vaak het begin van een goed verhaal.
Columnisten schrijven eigen visie op persoonlijke titel.
- De aard van de journalistieke vorm van columns is dat deze informatief, leerzaam. onderhoudend maar ook kritisch, humoristisch (parodie, ironisch, sarcastisch, satirisch) en prikkelend kunnen zijn binnen een maatschappelijke context.
- Waar de columnist dat zelf nodig acht, kunnen links in de tekst staan die naar achtergrondinformatie doorverwijzen
- Wat voor de één een leuke of rake column is, is voor een ander onzin, een belediging of niet acceptabel. Youp van ’t Hek die met alles en iedereen de vloer aanveegt in zijn columns in het NRC wordt niet door iedereen gewaardeerd. Hetzelfde geldt voor Theo Holman in Het Parool en diverse andere columnisten.
- Aan columnisten wordt door de Nederlandse rechter een grote mate van vrijheid toegekend in hun columns. Deze vrijheid kan zich ook uitstrekken tot teksten die, als ze buiten een column geschreven zouden zijn, als kwetsend of beledigend gekenmerkt worden.
voorliggende column is tot nu toe gelezen door: 84 lezers Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
Ontdek meer van MAASSLUIS.NU
Geen Reactie